Op deze wizardpagina kunt u aangeven met welk protocol en welke poort die in een netwerkpakket zijn opgegeven deze regel voor verbindingsbeveiliging overeenkomt. Deze regel en de bijbehorende verificatievereisten zijn alleen van toepassing op netwerkverkeer dat voldoet aan de criteria op deze pagina en overeenkomt met de eindpunten op het tabblad Computers.

Deze wizardpagina weergeven
  1. Klik in de MMC-module Windows-firewall met een geavanceerde beveiliging met de rechtermuisknop op Beveiligingsregels voor verbindingen en klik vervolgens op Nieuwe regel.

  2. Selecteer op de pagina Regeltype de optie Aangepast.

  3. Klik bij Stappen op Protocollen en poorten.

Protocoltype

Selecteer het protocol waarvoor u het netwerkverkeer met deze regel voor verbindingsbeveiliging wilt beveiligen. Als het gewenste protocol niet in de lijst voorkomt, selecteert u Aangepast en typt u vervolgens het protocolnummer bij Protocolnummer.

Als u in de lijst TCP of UDP selecteert, kunt u de TCP- of UDP-poortnummers typen bij Poort van eindpunt 1 en Poort van eindpunt 2.

Protocolnummer

Wanneer u een protocoltype selecteert, wordt het overeenkomstige protocolidentificatienummer automatisch weergegeven bij Protocolnummer. U kunt dit niet wijzigen. Als u Aangepast selecteert als protocoltype, moet u het protocolidentificatienummer opgeven bij Protocolnummer.

Poort van eindpunt 1

Deze optie is alleen beschikbaar als het protocol is ingesteld op TCP of UDP. Gebruik deze optie om het poortnummer op te geven dat wordt gebruikt door de computer die deel uitmaakt van Eindpunt 1. Als u Alle poorten selecteert, komt al het netwerkverkeer voor het geselecteerde protocol overeen met deze regel voor verbindingsbeveiliging. Als u Specifieke poorten selecteert, kunt u de poortnummers opgeven in het vak onder de lijst. Scheid de poortnummers met een komma van elkaar.

Opmerkingen
  • Als voor deze regel de optie Niet verifiëren is ingesteld op de pagina Vereisten, kunt u een reeks poortnummers opgeven door de lage en de hoge waarden op te geven en deze als volgt van elkaar te scheiden:
  • 80, 445, 5000-5010

Poort van eindpunt 2

Deze optie is alleen beschikbaar als het protocol is ingesteld op TCP of UDP. Gebruik deze optie om het poortnummer op te geven dat wordt gebruikt door de computer die deel uitmaakt van Eindpunt 2. Als u Alle poorten selecteert, komt al het netwerkverkeer voor het geselecteerde protocol overeen met deze regel voor verbindingsbeveiliging. Als u Specifieke poorten selecteert, kunt u de poortnummers opgeven in het vak onder de lijst. Scheid de poortnummers met een komma van elkaar.

Opmerkingen
  • Als voor deze regel de optie Niet verifiëren is ingesteld op de pagina Vereisten, kunt u een reeks poortnummers opgeven door de lage en de hoge waarden op te geven en deze als volgt van elkaar te scheiden:
  • 80, 445, 5000-5010

Deze instellingen wijzigen

Wanneer u een regel voor verbindingsbeveiliging hebt gemaakt, kunt u deze instellingen wijzigen in het dialoogvenster met eigenschappen voor Beveiligingsregels voor verbindingen. Dit dialoogvenster wordt geopend wanneer u dubbelklikt op een regel in Beveiligingsregels voor verbindingen. Als u de protocollen en de poortnummers wilt wijzigen, klikt u op de tab Protocollen en poorten.

Aanvullende naslaginformatie


Inhoudsopgave