Opslagtests analyseren de opslag om te bepalen of de opslag goed zal werken voor een failovercluster waarop Windows Server 2008 R2 wordt uitgevoerd.

Problemen oplossen die door opslagtests zijn gedetecteerd

Als een opslagtest aangeeft dat uw opslag of opslagconfiguratie geen failover-cluster kan ondersteunen, kunt u de volgende suggesties proberen:

  • Neem contact op met uw opslagleverancier en gebruik de hulpprogramma's bij uw clusteropslag om informatie over de configuratie te verzamelen. (In uitzonderlijke gevallen geeft uw opslagleverancier aan dat uw clusteroplossing wordt ondersteund, zelfs als dit niet uit de opslagtests duidelijk wordt. Uw clusteroplossing is bijvoorbeeld specifiek ontworpen om zonder gedeelde opslag te werken.)

  • Bekijk de resultaten van verschillende tests in de wizard Een configuratie valideren, zoals de test Hostbusadapters weergeven (zie het onderwerp Clustervalidatietests: inventarisatie) en de twee tests die in dit onderwerp worden beschreven (Alle schijven weergeven en Clusterschijven weergeven).

  • Zoek een opslagvalidatietest die verwant is aan de test waarin het probleem werd gedetecteerd. Als Meervoudige arbitrage valideren bijvoorbeeld een probleem heeft gedetecteerd, kan de verwante test Schijfbemiddeling valideren nuttige informatie bieden.

  • Bekijk de opslagvereisten in Vereisten voor failover-clusters.

    Zie https://go.microsoft.com/fwlink/?LinkId=139145 voor informatie over hardwarecompatibiliteit voor Windows Server 2008 R2 (pagina is mogelijk Engelstalig).

  • Bekijk de documentatie voor uw opslag, of neem contact op met de fabrikant.

Opslagtests in de wizard Een configuratie valideren

U kunt de volgende opslagtests uitvoeren via de wizard Een configuratie valideren:

Alle schijven weergeven

In deze test worden alle schijven weergegeven die zichtbaar zijn voor een of meer geteste servers. De test geeft het volgende weer:

  • Schijven die clustering kunnen ondersteunen en voor alle servers toegankelijk zijn.

  • Schijven op een individuele server.

De volgende informatie wordt voor elke schijf weergegeven:

  • Schijfnummer

  • Unieke identificatie

  • Bustype

  • Type stack

  • Schijfadres (waar toepasselijk), waaronder de poort, het pad, TID (target identifier) en LUN (Logical Unit Number)

  • Beschrijving van adapter

  • Schijfkenmerken zoals de stijl en het type van de partitie

U kunt deze test gebruiken om problemen vast te stellen die zijn gedetecteerd door andere opslagtests in dit onderwerp.

Mogelijke clusterschijven weergeven

Deze test geeft schijven weer die clustering kunnen ondersteunen en zichtbaar zijn voor alle geteste servers. De schijf kan clustering ondersteunen wanneer de schijf verbonden is via SAS (Serial Attached SCSI), iSCSI of Fibre Channel. Bovendien valideert de test dat I/O met meerdere paden goed werkt, wat betekent dat alle schijven als één schijf worden beschouwd en niet als twee.

Typen schijven die de test niet weergeeft

Deze test geeft alleen schijven weer die voor clustering kunnen worden gebruikt. De schijven die worden weergegeven, moeten:

  • verbonden zijn via SAS (Serial Attached SCSI), iSCSI of Fibre Channel.

  • zichtbaar zijn voor alle servers in het cluster.

  • toegankelijk zijn via een hostbusadapter die clustering ondersteunt.

  • niet een opstart- of systeemvolume zijn.

  • niet worden gebruikt voor wisselbestanden, bestanden voor slaapstanden of dumpbestanden. (Dumpbestanden leggen de inhoud van het geheugen vast wanneer het systeem onverwacht stopt).

Latentie voor schijftoegang valideren

Deze test valideert dat de latentie voor lees- en schrijfbewerkingen op de schijf binnen een aanvaardbare limiet voor een failover-cluster valt. Als deze bewerkingen te lang duren, kunnen onder meer clustertime-outs worden geactiveerd. Een andere mogelijkheid is dat de toepassing die toegang tot de schijf probeert te krijgen, mislukt lijkt te zijn, en dat het cluster een onnodige failover initieert.

Schijfbemiddeling valideren

Deze test valideert dat:

  • alle geclusterde servers het bemiddelingsproces kunnen gebruiken om eigenaar van alle clusterschijven te worden.

  • Wanneer een bepaalde server eigenaar is van een bepaalde schijf, behoudt de oorspronkelijke eigenaar het eigendom als een of meer andere servers om die schijf bemiddelen.

Als een geclusterde server niet de eigenaar van een schijf kan worden of niet het eigendom kan behouden wanneer andere geclusterde servers om de schijf bemiddelen, kunnen er verschillende problemen optreden:

  • De schijf heeft misschien geen eigenaar en is daarom niet beschikbaar.

  • Twee eigenaren kunnen mogelijk ongecoördineerd naar de schijf schrijven, waardoor de schijf beschadigd kan raken.

    Failoverclusterservers zijn ontworpen om alle schrijfbewerkingen zodanig te coördineren dat een schijf niet beschadigd kan raken.

  • De schijf kan bij elke bemiddeling van eigenaar veranderen, wat tot problemen met schijfbeschikbaarheid kan leiden.

Failover van schijf valideren

Deze test valideert dat schijf-failover in het cluster goed werkt. De test valideert in het bijzonder dat wanneer een schijf mislukt die in bezit is van een geclusterde server, de server die het eigendom van de schijf overneemt, de schijf kan lezen. De test valideert ook dat informatie die vóór de failover naar de schijf is geschreven, hetzelfde is na de failover.

Als schijf-failover plaatsvindt maar de server die het eigendom van een schijf overneemt, de schijf niet kan lezen, kan het cluster de beschikbaarheid van de schijf niet onderhouden. Als informatie die naar de schijf is geschreven, tijdens failover wordt gewijzigd, kunnen er problemen optreden voor gebruikers of software die deze informatie nodig hebben. In beide gevallen verliest het cluster dan quorum en wordt het afgesloten, als de betreffende schijf een schijfwitness is (een schijf die clusterconfiguratiegegevens opslaat en in quorum deelneemt).

Als deze test detecteert dat schijf-failover niet goed werkt, kunnen de resultaten van de volgende tests u helpen de oorzaak van het probleem vast te stellen:

Bestandssysteem valideren

Deze test valideert dat het bestandssysteem op schijven in gedeelde opslag wordt ondersteund door failover-clusters.

Schijven op basis van Microsoft MPIO valideren

Deze test valideert dat Microsoft MPIO-schijven (schijven met meerdere paden) goed zijn geconfigureerd voor failover-cluster.

Meervoudige arbitrage valideren

Deze test valideert dat wanneer meerdere geclusterde servers om een clusterschijf bemiddelen, slechts één server eigendom verkrijgt. Het proces van schijfarbitrage zorgt ervoor dat clusterservers alle schrijfbewerkingen gecoördineerd uitvoeren, zodat schijven niet beschadigd raken.

Als deze test detecteert dat meerdere geclusterde servers eigendom van een clusterschijf via schijfbemiddeling kunnen verkrijgen, kunt u via de resultaten van de volgende test wellicht de oorzaak van het probleem vaststellen:

Vital Product Data (VPD) van SCSI-apparaat valideren

Deze test valideert dat de opslag de vereiste aangevraagde SCSI-gegevens (VPD-descriptors) ondersteunt en dat ze uniek zijn.

PR (Persistent Reservation) voor SCSI-3 valideren

Deze test valideert dat de clusteropslag de recentere (SCSI-3 standard) Persistent Reserve-opdrachten gebruikt (die verschillen van de oudere SCSI-2 standaard-reserve-/release-opdrachten). Door de Persistent Reserve-opdrachten hoeft de SCSI-bus niet meer opnieuw te worden ingesteld, wat betekent dat ze minder storend zijn dan de oudere reserve-/release-opdrachten. Daarom kan een failover-cluster in verschillende situaties beter reageren, vergeleken met een cluster dat een eerdere versie van het besturingssysteem uitvoert. Bovendien hebben schijven nooit een onbeveiligde status, wat resulteert in een lager risico op volumebeschadiging.

Gelijktijdige failover valideren

Deze test valideert dat gelijktijdige schijf-failovers in het cluster goed werken. De test valideert in het bijzonder dat zelfs wanneer meerdere schijf-failovers tegelijk plaatsvinden, elke geclusterde server die het eigendom van de schijf overneemt, de schijf kan lezen. De test valideert ook dat informatie die vóór de failover naar elke schijf is geschreven, hetzelfde is na de failover.

Als schijf-failover plaatsvindt maar de server die het eigendom van een schijf overneemt, kan de schijf niet lezen, kan het cluster beschikbaarheid van de schijf niet onderhouden. Als informatie die naar de schijf is geschreven, tijdens failover wordt gewijzigd, kunnen er problemen optreden voor gebruikers of software die deze informatie nodig hebben. In beide gevallen verliest het cluster dan quorum en wordt het afgesloten, als de betreffende schijf een schijfwitness is (een schijf die clusterconfiguratiegegevens opslaat en in quorum deelneemt).

Als deze test detecteert dat schijf-failover niet goed werkt, kunnen de resultaten van de volgende tests u helpen de oorzaak van het probleem vast te stellen:

Aanvullende naslaginformatie


Inhoudsopgave