Standaard kunnen alleen leden van de groep Administrators op een computer apparaten installeren. De reden hiervoor is dat alleen beheerders stuurprogrammapakketten in het stuurprogramma-archief kunnen plaatsen. Dit is een noodzakelijke stap in de installatieprocedure. In Windows Vista® en Windows Server® 2008 kunt u in de configuratie van het computerbeleid voor de computer opgeven dat niet-beheerders apparaten uit specifieke stuurprogramma-installatieklassen kunnen installeren.

In dit onderwerp worden procedures beschreven waarmee u de stuurprogramma-installatieklasse van een apparaat kunt bepalen en waarmee u de stuurprogramma-installatieklasse vervolgens aan het beleid kunt toevoegen, zodat niet-beheerders stuurprogramma's voor het apparaat kunnen installeren zonder dat hun machtigingen worden verhoogd.

Lidmaatschap van de lokale groep Administrators , of daaraan gelijk, is minimaal vereist om deze procedure te voltooien.

De stuurprogramma-installatieklasse voor een specifiek apparaat bepalen

Als u gebruikers wilt machtigen een specifiek apparaat te installeren, moet u eerst de stuurprogramma-installatieklasse bepalen waarmee het apparaat uniek wordt geïdentificeerd. U kunt dit doen door het INF-bestand van het apparaatstuurprogrammapakket weer te geven of door de eigenschappen van een al geïnstalleerd apparaat weer te geven.

De stuurprogramma-installatieklasse bepalen door het INF-bestand van een apparaatstuurprogrammapakket weer te geven
  1. Open het INF-bestand van een apparaatstuurprogrammapakket in Kladblok.

  2. Ga naar de sectie die begint met [Version].

  3. Ga in de sectie naar de regel die begint met ClassGuid=.

  4. Kopieer de waarde rechts van het gelijkteken naar het Klembord. U kunt de waarde vervolgens plakken op elke plaats waar u deze wilt gebruiken.

De stuurprogramma-installatieklasse bepalen door de eigenschappen van een al geïnstalleerd apparaat weer te geven
  1. Installeer het apparaat op een testcomputer.

  2. Apparaatbeheer openen op die computer.

  3. Ga naar het apparaat in de structuur van Apparaatbeheer.

  4. Dubbelklik op het apparaat om de pagina Eigenschappen weer te geven.

  5. Klik op het tabblad Details.

  6. Selecteer Apparaatklasse-GUID in de lijst Eigenschap.

  7. Klik met de rechtermuisknop op de GUID en klik op Kopiëren. U kunt de waarde vervolgens plakken op elke plaats waar u deze wilt gebruiken.

In de configuratie van het beleid opgeven dat niet-beheerders apparaten kunnen installeren voor een specifieke stuurprogramma-installatieklasse

In Windows beschikt u als beheerder over beleidsregels waarmee u kunt bepalen welke apparaten door niet-beheerders kunnen worden geïnstalleerd. Standaard kunnen alleen beheerders apparaten installeren. Dit beleid wordt afgedwongen als het apparaatstuurprogramma wordt klaargezet in het stuurprogramma-archief. Zie Een apparaatstuurprogramma klaarzetten in het stuurprogramma-archief voor meer informatie over het klaarzetten van stuurprogramma's.

Opmerking

Deze procedure is geschikt als u met een klein aantal computers werkt. Als u bepaalde beleidsregels op een groot aantal computers wilt toepassen, kunt u het beste een hulpprogramma zoals Groepsbeleid gebruiken. Zie het onderwerp over groepsbeleid in het Windows Server TechCenter (https://go.microsoft.com/fwlink/?linkid=55625) voor informatie over Groepsbeleid.

In de configuratie van het beleid opgeven dat niet-beheerders apparaten kunnen installeren voor een specifieke stuurprogramma-installatieklasse
  1. Voer de stappen in een van de bovenstaande procedures uit om de GUID van de stuurprogramma-installatieklasse voor het apparaat te bepalen.

  2. Klik op Start, klik in het vak Zoekopdracht starten, typ mmc gpedit.msc en druk op Enter om de lokale Groepsbeleidsobjecteditor te openen.

  3. Als het dialoogvenster Gebruikersaccountbeheer wordt weergegeven, controleert u of de gewenste actie wordt weergegeven en klikt vervolgens u op Ja.

  4. Dubbelklik in de lokale Groepsbeleidsobjecteditor onder Beleid voor lokale computer achtereenvolgens op: Computerconfiguratie, Beheersjablonen, Systeem en Installatie van stuurprogramma.

  5. Dubbelklik in het detailvenster op Gebruikers die geen administrators zijn, mogen stuurprogramma’s van deze apparaatklassen installeren.

  6. Schakel Ingeschakeld in om het computerbeleid in te schakelen.

  7. Klik op Weergeven om de huidige lijst met goedgekeurde stuurprogramma-installatieklassen weer te geven.

  8. Klik in het dialoogvenster Inhoud weergeven op Toevoegen.

  9. Typ de GUID van de stuurprogramma-installatieklasse inclusief de accolades in het dialoogvenster Item toevoegen en klik vervolgens op OK.

  10. Klik op OK om het dialoogvenster Inhoud weergeven te sluiten.

  11. Klik op OK om het computerbeleid te sluiten.

    In de kolom Status wordt nu Ingeschakeld weergegeven voor het beleid.

Niet-beheerders op deze computer (en op andere computers waarvoor dit beleid geldt) kunnen nu apparaten voor deze stuurprogramma-installatieklasse installeren zonder dat daarvoor hun machtigingen worden verhoogd.

Belangrijk

Hiervoor moet het apparaatstuurprogramma wel volgens het computerbeleid zijn ondertekend. Als het certificaat voor de uitgever van het stuurprogramma niet in het certificaatarchief Vertrouwde uitgevers is opgenomen, wordt de gebruiker tijdens het installatieproces gevraagd het niet-geverifieerde certificaat te accepteren.


Inhoudsopgave