Apparaatbeheer biedt een grafische weergave van de apparaten die op de computer zijn geïnstalleerd. Alle apparaten communiceren met Windows via stuurprogramma's (softwarebestanden). Met Apparaatbeheer kunt u de stuurprogramma's voor de apparaten installeren en bijwerken, hardware-instellingen voor de apparaten wijzigen en problemen oplossen.

Toepassingen van Apparaatbeheer

Met Apparaatbeheer kunt u de volgende bewerkingen uitvoeren:

  • Bepalen of de apparaten op de computer juist functioneren.

  • De instellingen van de hardwareconfiguratie wijzigen.

  • Bepalen welke stuurprogramma's voor een apparaat zijn geladen en gegevens van elk stuurprogramma opvragen.

  • Geavanceerde instellingen en eigenschappen van apparaten wijzigen. Updates voor apparaatstuurprogramma's installeren

  • Apparaten inschakelen, uitschakelen en verwijderen.

  • Terugkeren naar de vorige versie van een stuurprogramma.

  • De apparaten weergeven op type, op de verbinding met de computer of op de bronnen die door de apparaten worden gebruikt.

  • Verborgen apparaten weergeven of verbergen die u normaal niet hoeft weer te geven maar die noodzakelijk kunnen zijn voor geavanceerde probleemoplossing.

U gebruikt Apparaatbeheer over het algemeen om de status van de hardware te controleren en om apparaatstuurprogramma's op de computer bij te werken. Ervaren gebruikers met grondige kennis van computerhardware kunnen met de diagnosefuncties van Apparaatbeheer apparaatconflicten oplossen en broninstellingen wijzigen.

Meestal hoeft u de broninstellingen niet met Apparaatbeheer te wijzigen. Bronnen worden automatisch door het systeem toegewezen tijdens de installatie van de hardware.

Met Apparaatbeheer kunt u alleen apparaten op de lokale computer beheren. Op externe computers werkt Apparaatbeheer in de modus alleen-lezen. In deze modus kunt u de hardwareconfiguratie van dergelijke computers wel weergeven, maar niet wijzigen.


Inhoudsopgave