U kunt filters voor bestanden en submappen zo configureren dat de bestanden en submappen niet worden gerepliceerd. Beide typen filters worden ingesteld per gerepliceerde map. U kunt submappen uitsluiten door de naam op te geven of met het jokerteken sterretje (*). U kunt bestanden uitsluiten door de naam op te geven of met het jokerteken sterretje (*) om bestandsnamen en -extensies op te geven.

Standaard worden er geen submappen uitgesloten. Met de standaardbestandsfilters worden de volgende bestanden uitgesloten van replicatie:

  • Bestandsnamen die beginnen met het tildeteken (~)

  • Bestanden met de extensie .BAK of .TMP

Ongeacht de filters die u hebt ingesteld, worden de volgende typen bestanden altijd uitgesloten van replicatie:

  • NTFS-volumekoppelpunten

  • Bestanden die zijn versleuteld met EFS (Encrypting File System)

  • Alle reparsepunten, behalve de reparsepunten die zijn gekoppeld aan DFS-naamruimten

    (Als een bestand een reparsepunt bevat die wordt gebruikt voor HSM (Hierarchical Storage Management) of SIS (Single Instance Store), wordt via DFS-replicatie wel het onderliggende bestand gerepliceerd, maar niet de reparsepunt).

  • Bestanden waarvoor het kenmerk Tijdelijk is ingesteld

De replicatiefilters voor een gerepliceerde map bewerken
  1. Klik op Start, wijs Systeembeheer aan en klik op DFS-beheer.

  2. Klik in de consolestructuur onder het knooppunt Replicatie op de replicatiegroep die de gerepliceerde map bevat met de filters die u wilt bewerken.

  3. Klik in het detailvenster met de rechtermuisknop op het tabblad Gerepliceerde mappen op een gerepliceerde map en klik op Eigenschappen.

  4. Bewerk de bestaande filters of voeg nieuwe filters toe op het tabblad Algemeen. Let hierbij op de volgende beperkingen:

    • U kunt geen filters voor bestanden of submappen maken door een volledig pad op te geven, zoals C:\Gerepliceerdemap\Temp of C:\Gerepliceerdemap\bestand.dat.

    • U kunt geen komma gebruiken in een filter, omdat komma's worden gebruikt als scheidingstekens.

Wanneer een lid een nieuw filter detecteert, wordt de bijbehorende database gescand en worden de bestandsrecords verwijderd van bestanden die overeenkomen met het filter. Aangezien de bestanden niet meer in de database worden weergegeven, worden toekomstige wijzigingen in de bestanden genegeerd.

Wanneer een lid heeft gedetecteerd dat een filter is verwijderd, wordt het bestandssysteem gescand, worden records toegevoegd voor alle bestanden die overeenkomen met het verwijderde filter en worden de bestanden gerepliceerd.

Opmerking

Configuratiewijzigingen worden niet onmiddellijk op alle leden toegepast. De nieuwe configuratie moet naar alle domeincontrollers worden gerepliceerd en alle leden van de replicatiegroep moeten de wijzigingen ophalen bij de dichtstbijzijnde domeincontroller. Hoeveel tijd dit kost, is afhankelijk van de replicatielatentie van AD DS en van het lange pollinginterval (60 minuten) op de leden. Als u configuratiewijzigingen onmiddellijk op wilt vragen, opent u een opdrachtpromptvenster en typt u vervolgens, één keer voor elk lid van de replicatiegroep, de volgende opdracht: dfsrdiag.exe PollAD /Member:DOMAIN\Server1.


Inhoudsopgave