Met de dialoogvensters Provider toevoegen en Provider bewerken kunt u in IIS een provider toevoegen of wijzigen wanneer u een toepassing hebt die een op een provider gebaseerde service gebruikt voor het opslaan van gegevens in een database of andere gegevensopslagruimte. Welke eigenschappen worden weergegeven in het dialoogvenster, is afhankelijk van het type provider dat u toevoegt of bewerkt.

U kunt de volgende drie typen providers toevoegen of bewerken:

  • Rollen - biedt een interface tussen de ASP.NET-rollenbeheerservice ('rollenbeheer') en rolgegevensbronnen.

  • Gebruikers - biedt een interface tussen de ASP.NET-lidmaatschapservice en lidmaatschapgegevensbronnen.

  • Profiel - biedt een interface tussen de ASP.NET-profielservice en profielgegevensbronnen.

Opmerking

Via de dialoogvensters Provider toevoegen en Provider bewerken kunt u de meeste eigenschappen voor een provider toevoegen of bewerken, maar niet alle. U kunt aanvullende eigenschappen voor elke provider configureren in het bestand Web.config van uw webtoepassing. Zie ASP.NET 2.0 Provider Model: Introduction to the Provider Model voor meer informatie over providers.

Lijst met elementen van de gebruikersinterface

ElementnaamBeschrijving

Type

Hiermee stelt u het providertype in.

Naam

Hier wordt de naam van de provider gedefinieerd.

Gedrag

Hier wordt een deel van het gedrag ingesteld voor providers van gebruikers die lid zijn. Als u de waarde van een of meer van de volgende vormen van gedrag instelt op True, schakelt u dat gedrag in:

  • EnablePasswordReset - geeft aan of wachtwoorden opnieuw kunnen worden ingesteld met de methode ResetPassword van de provider. De standaardinstelling is False.

  • EnablePasswordRetrieval - geeft aan of wachtwoorden kunnen worden opgehaald met de methode GetPassword van de provider. De standaardinstelling is False.

  • RequiresQuestionAndAnswer - geeft aan of een wachtwoordantwoord moet worden opgegeven bij het aanroepen van de methoden GetPassword en ResetPassword van de provider. De standaardinstelling is False.

  • RequiresUniqueEmail - geeft aan of elke geregistreerde gebruiker een uniek e-mailadres moet hebben. De standaardinstelling is False.

  • StorePasswordInSecureFormat - geeft aan of op wachtwoorden een hash-bewerking moet worden uitgevoerd. De standaardinstelling is False.

Gegevens

Hiermee configureert u de naam van de verbindingsreeks die wordt gebruikt voor verbindingen met de database. Geef de naam van de verbindingsreeks op in het selectievakje ConnectionStringName.

Algemeen

Hier worden algemene instellingen voor de provider gedefinieerd. Deze instellingen zijn optioneel. U kunt de volgende instellingen wijzigen:

  • ApplicationName - hier bepaalt u het virtuele pad van de toepassing in het vak ApplicationName. Als u geen waarde opgeeft in het vak ApplicationName, wordt voor de lidmaatschaps-API standaard HttpContext.Current.Request.ApplicationPath gebruikt. Dit kan alleen tijdens runtime worden bepaald.

  • Description - een beschrijving van de provider.

Overige

Hiermee kunt u naam- en waardeparen configureren die specifiek voor de provider zijn. Als u naam- en waardeparen wilt toevoegen en verwijderen, klikt u op de knop naast het veld Specifieke instellingen voor provider in de sectie Overige.

Zie ook


Inhoudsopgave