Met de pagina ASP kunt u een lijst met ASP-configuratie-instellingen (klassiek) beheren.

Gebruik de lijst Weergeven om een van de volgende opties te selecteren en aan te geven hoe de instellingen moeten worden weergegeven: Beschrijvende namen, Configuratienamen of Beide namen.

Lijst met elementen van de gebruikersinterface

In de volgende tabellen worden de elementen van de gebruikersinterface beschreven die beschikbaar zijn op de functiepagina en in het deelvenster Acties.

Elementen op de functiepagina

ElementnaamBeschrijving

Codetabel [codePage]

Hiermee wordt de standaardcodetabel voor een ASP-toepassing opgegeven.

Buffer inschakelen [bufferingOn]

Hiermee wordt opgegeven of de uitvoer van een ASP-toepassing wordt opgeslagen in een buffer. De standaardwaarde is True.

Gesegmenteerde codering inschakelen [enableChunkedEncoding]

Hiermee wordt opgegeven of gesegmenteerde overdrachtsversleuteling van HTTP 1.1 is ingeschakeld voor de World Wide Web-publicatieservice (WWW-service). De standaardwaarde is True.

HTML-terugval inschakelen [enableAspHtmlFallback]

Hiermee wordt het gedrag van ASP bepaald als de aanvraagwachtrij vol is. Wanneer dit element is ingesteld op True, zoekt ASP een HTML-bestand waarbij _asp is toegevoegd aan de bestandsnaam. Als dit bestand is gevonden, wordt het geretourneerd. Als de naam van het aangevraagde ASP-bestand bijvoorbeeld Hallo.asp is, is de naam van het geretourneerde HTM-bestand Hallo_asp.htm. Als het bestand niet bestaat, wordt de HTTP-fout 500.13 (Server bezet) geretourneerd naar de client. Deze fout wordt ook geretourneerd als de waarde is ingesteld op False. De standaardwaarde voor dit kenmerk is True.

Bovenliggende paden inschakelen [enableParentPaths]

Hiermee wordt opgegeven of voor een ASP-pagina relatieve paden ten opzichte van de huidige map (met de notatie '...\') of boven de huidige map kunnen worden gebruikt. De standaardwaarde is False.

Testinterval voor clientverbinding [queueConnectionTestTime]

Hiermee wordt opgegeven hoelang een aanvraag in de wachtrij moet blijven staan. Als de aanvraag langer in de wachtrij is geplaatst dan de opgegeven tijd, controleert ASP of er nog een verbinding is met de client voordat de aanvraag wordt uitgevoerd. Als er geen verbinding meer is, wordt de aanvraag niet verwerkt en uit de wachtrij verwijderd. De standaardwaarde is 00:00:03 seconden.

Maximumlimiet voor entiteitshoofdtekst van aanvraag [maxRequestEntityAllowed]

Hiermee geeft u het maximum aantal bytes op dat in het hoofdgedeelte van een ASP-aanvraag is toegestaan. De standaardwaarde is 200000 bytes.

Lengte van wachtrij [requestQueueMax]

Met deze eigenschap wordt het maximum aantal gelijktijdige ASP-aanvragen opgegeven dat tot de wachtrij wordt toegelaten. De standaardwaarde is 3000.

Time-out voor aanvraagwachtrij [queueTimeout]

Hiermee geeft u de tijdsduur aan die een ASP-scriptaanvraag in de wachtrij mag blijven staan. De standaardwaarde is 00:00:00 (oneindig).

Limiet van reactiebuffer [bufferingLimit]

Hiermee stelt u de maximumgrootte van de ASP-buffer in. Als het opnemen van reacties in de buffer is ingeschakeld, bepaalt deze eigenschap hoeveel bytes een ASP-pagina maximaal naar de reactiebuffer kan schrijven voordat de buffer wordt leeggemaakt. De standaardwaarde is 4194304 bytes.

Scripttime-out [scriptTimeout]

Hiermee geeft u de standaardtijdsduur aan die wordt toegestaan door ASP-pagina's voor de uitvoering van een script voordat wordt geprobeerd het script te beëindigen en een gebeurtenis aan het gebeurtenislogboek van Windows wordt toegevoegd. De standaardwaarde is 00:01:30 minuten.

Limiet voor threads per processor [processorThreadMax]

Met deze eigenschap geeft u het maximum aantal werkthreads per processor op dat IIS kan maken voor het uitvoeren van ASP-aanvragen. De standaardwaarde is 25.

Landinstellings-id [lcid]

Hiermee stelt u de standaardlandinstellings-id (LCID) voor een toepassing in. Met een LCID wordt gedefinieerd hoe datums, tijden en valuta's worden genoteerd. De standaardwaarde is 1033, wat staat voor Engels (VS) (en-us).

Opnieuw starten na configuratiewijziging [enableApplicationRestart]

Hiermee bepaalt u of een ASP-toepassing automatisch opnieuw kan worden gestart wanneer er een wijziging is aangebracht in belangrijke configuratie-eigenschappen van die toepassing. De standaardwaarde is True.

Regelnummers berekenen [calcLineNumber]

Hiermee geeft u op of ASP het regelnummer van elke uitgevoerde regel met code moet berekenen en opslaan om het nummer in een foutenrapport te kunnen opnemen. De standaardwaarde is True.

COM-onderdeeluitzonderingen onderscheppen [exceptionCatchEnable]

Hiermee geeft u op of met ASP-pagina's uitzonderingen die door onderdelen worden veroorzaakt, worden onderschept. Als dit element is ingesteld op False, onderschept de ASP-pagina geen uitzonderingen die door onderdelen worden veroorzaakt. Dit kan tot gevolg hebben dat de uitzondering wordt verwerkt door een andere laag van het proces, zoals VB Script of het IIS-werkproces (waardoor het werkproces meestal wordt beëindigd). De standaardwaarde is True.

Foutopsporing op client inschakelen [appAllowClientDebug]

Hiermee geeft u op of ASP-foutopsporing op de client is ingeschakeld. De standaardwaarde is False.

Aanvragen voor het registreren van fouten inschakelen [logErrorRequests]

Hiermee bepaalt u of de webserver ASP-fouten registreert in de sectie met toepassingen in het gebeurtenislogboek van Windows. ASP-fouten worden standaard verzonden naar de clientbrowser en de IIS-logboekbestanden. De standaardwaarde is True.

Foutopsporing op server inschakelen [appAllowDebugging]

Hiermee geeft u op of ASP-foutopsporing op de server is ingeschakeld. De standaardwaarde is False.

Fouten registreren in NT-logboek [errorsToNTLog]

Hiermee geeft u op of ASP-fouten worden opgenomen in het gebeurtenislogboek van Windows. ASP-fouten worden standaard verzonden naar de clientbrowser en de IIS-logboekbestanden. De standaardwaarde is False.

On End-functies anoniem uitvoeren [runOnEndAnonymously]

Hiermee geeft u op of de globale ASP-functies SessionOnEnd en ApplicationOnEnd moeten worden uitgevoerd als de anonieme gebruiker. Als dit element is ingesteld op False, worden de functies niet uitgevoerd. De standaardwaarde is True.

Foutbericht voor script [scriptErrorMessage]

Hiermee geeft u het foutbericht op dat naar de browser moet worden verzonden als specifieke fouten die tijdens de foutopsporing worden aangetroffen, niet naar de client worden verzonden. Het standaardbericht dat wordt verzonden is: Er is een fout opgetreden bij het verwerken van de URL. Neem contact op met de systeembeheerder.

Fouten naar browser verzenden [scriptErrorSentToBrowser]

Hiermee geeft u op of bijzonderheden van scriptfouten (bestandsnaam, fout, regelnummer, beschrijving) niet alleen moeten worden geregistreerd in het aanvraaglogboek van IIS, maar daarnaast ook door de webserver naar de browser van de client moeten worden verzonden. De standaardwaarde is True.

Scripttaal [scriptLanguage]

Hiermee geeft u de standaardscripttaal op voor alle ASP-toepassingen die op de webserver worden uitgevoerd. De standaardwaarde is VBScript.

Pad naar cachemap [diskTemplateCacheDirectory]

Bevat de naam van de map die ASP gebruikt om gecompileerde ASP-sjablonen op te slaan naar de schijf na overloop van de cache in het geheugen. De standaardwaarde is systemroot\inetpub\temp\ASP Compiled Templates.

Opslaan van typebibliotheken in cache inschakelen [enableTypelibCache]

Hiermee geeft u op of typebibliotheken in de cache op de server worden opgeslagen. De standaardwaarde is True.

Maximum aantal op schijf opgeslagen bestanden [maxDiskTemplateCacheFiles]

Met deze eigenschap geeft u het maximum aantal gecompileerde ASP-sjablonen op dat kan worden opgeslagen. De standaardwaarde is 2000.

Maximum aantal in geheugen opgeslagen bestanden [scriptFileCacheSize]

Hiermee geeft u het aantal vooraf gecompileerde scriptbestanden op dat in het cachegeheugen wordt opgeslagen. Als deze eigenschap wordt ingesteld op 0, worden er geen scriptbestanden opgeslagen in het cachegeheugen. Als deze eigenschap wordt ingesteld op 4291967295, worden alle aangevraagde scriptbestanden opgeslagen in het cachegeheugen. Met deze eigenschap kunnen de prestaties worden afgestemd op de beschikbare hoeveelheid geheugen en de hoeveelheid scriptverkeer. De standaardwaarde is 500.

Maximum aantal scriptengines in cache [scriptEngineCacheMax]

Met deze eigenschap wordt het maximum aantal scriptengines aangegeven dat door ASP-pagina's wordt opgeslagen in het cachegeheugen. De standaardwaarde is 250.

Gelijktijdige onderdelen inschakelen [appServiceFlags]

Hiermee schakelt u gelijktijdige COM+-assembly's in, waardoor u voor ASP-toepassingen kunt instellen welke versie van een systeem-DLL of COM-onderdeel moet worden gebruikt. De standaardwaarde is False.

Tracering inschakelen [appServiceFlags]

Hiermee schakelt u COM+-tracering in, waardoor beheerders en ontwerpers fouten in ASP-toepassingen kunnen opsporen. De standaardwaarde is False.

Uitvoeren in MTA [executeInMta]

Hiermee geeft u op of ASP scripts kan uitvoeren in een omgeving met meerdere threads. De standaardwaarde is False.

Threadmodel van onderdelen controleren [trackThreadingModel]

Met deze eigenschap geeft u op of IIS het threadmodel onderzoekt van onderdelen die de toepassing maakt. De standaardwaarde is False.

Partitie-id [partitionID]

Stel deze eigenschap in op de GUID van de COM+-partitie. Wanneer deze eigenschap is gedefinieerd, stelt u het element Partitie gebruiken in op True.

Side-by-side-onderdeel [sxsName]

Stel deze eigenschap in op de naam van de COM+-toepassing. Als deze eigenschap is gedefinieerd, stelt u het element Gelijktijdige onderdelen inschakelen in op True.

Partitie gebruiken [appServiceFlags]

Hiermee isoleert u toepassingen in hun eigen COM+-partities. Wanneer deze eigenschap is ingesteld op True, moet u een waarde definiëren voor het element Partitie-id. De standaardwaarde is False.

Sessiestatus inschakelen [allowSessionState]

Hiermee schakelt u sessiestatuspersistentie in voor de ASP-toepassing. De standaardwaarde is True.

Maximum aantal sessies [max]

Hiermee wordt het maximum aantal gelijktijdige sessies aangegeven dat IIS toestaat. De standaardwaarde is 2147483647.

Nieuwe id bij beveiligde verbinding [keepSessionIdSecure]

Hiermee wordt een nieuwe cookie gegenereerd als een overgang van een niet-veilige naar een veilige verbinding wordt gemaakt. De standaardwaarde is True.

Time-out [timeout]

Hiermee geeft u op hoe lang een sessieobject wordt aangehouden nadat de laatste aanvraag die aan het object is gekoppeld, is uitgevoerd. De standaardwaarde is 00:20:00.

Elementen in het deelvenster Acties

ElementnaamBeschrijving

Toepassen

Hiermee worden de wijzigingen opgeslagen die u hebt aangebracht op de functiepagina.

Annuleren

Hiermee worden de wijzigingen geannuleerd die u hebt aangebracht op de functiepagina.

Zie ook


Inhoudsopgave