Alle triggers die op de lokale computer zijn gemaakt, worden weergegeven in het detailvenster van Computerbeheer. Als u deze lijst wilt weergeven, klikt u in de consolestructuur onder de map Triggers op Triggers. Voor elke trigger worden hier standaard de volgende gegevens weergegeven:

  • De naam van de trigger

  • De naam van de gecontroleerde wachtrij

  • Het aantal regels dat is gekoppeld aan de trigger

  • Of de trigger al dan niet is ingeschakeld

  • Of de trigger al dan niet serieel is

  • Het type berichtverwerking

Voordat u een trigger maakt, moet u controleren of het account waaronder de Message Queuing Triggers-service wordt uitgevoerd, de benodigde machtigingen heeft. De machtigingen Bericht bekijken en Bericht ontvangen zijn vereist voor alle bestaande wachtrijen die worden gekoppeld aan triggers met het verwerkingstype Ophalen of Transactioneel ophalen.

Nadat u een trigger hebt gemaakt, kunt u er bestaande regels aan koppelen.

Triggers maken

Een trigger maken
  1. Open Computerbeheer.

  2. Klik in de consolestructuur onder de map Triggers met de rechtermuisknop op Triggers.

    Waar

    • Computerbeheer/Services en toepassingen/Message Queuing/Triggers/Triggers

  3. Wijs Nieuw aan en klik vervolgens op Trigger.

  4. Typ bij Naam van trigger op de eerste pagina van het dialoogvenster Nieuwe trigger een naam voor de nieuwe trigger.

  5. Als u een door de gebruiker gedefinieerde wachtrij wilt opgeven als gecontroleerde wachtrij, typt u in Padnaam van wachtrij het pad van de wachtrij waaraan de trigger zal worden gekoppeld. Gebruik de syntaxis Computernaam\Wachtrijnaam of, voor de lokale computer, de syntaxis .\Wachtrijnaam. (Gebruik geen indelingsnamen.) U kunt eventueel ook klikken op de naam van een automatisch gemaakte wachtrij op de computer.

  6. Geef het type berichtverwerking op door Inspecteren, Ophalen of Transactioneel ophalen te selecteren.

  7. Schakel het selectievakje Ingeschakeld in als de trigger moet worden ingeschakeld. Schakel het selectievakje Ingeschakeld uit als de trigger moet worden uitgeschakeld.

  8. Schakel het selectievakje Met serienummer in als de trigger moet worden geconfigureerd als serieel. Schakel het selectievakje Met serienummer uit als de trigger moet worden geconfigureerd als niet-serieel en klik vervolgens op Volgende.

  9. Koppel op de tweede pagina van het dialoogvenster Nieuwe trigger een bestaande regel aan de trigger. Selecteer hiervoor een regel in de lijst Regels en klik op Koppelen.

  10. Als u een regel wilt ontkoppelen van een trigger, selecteert u de desbetreffende regel in de lijst Gekoppelde regels en klikt u op Ontkoppelen.

  11. Als u de volgorde wilt wijzigen waarin de regels voor de triggers worden getest, klikt u op de knoppen Omhoog en Omlaag.

  12. Wanneer u alle gewenste regels in de juiste volgorde hebt gekoppeld, klikt u op Voltooien.

Aanvullende overwegingen

  • Als u Computerbeheer wilt openen in Windows® 7, klikt u op Start, klikt u met de rechtermuisknop op Computer en klikt u vervolgens op Beheren.

  • Als u Computerbeheer wilt openen in Windows Server® 2008 R2, klikt u achtereenvolgens op Start, Alle programma's, Systeembeheer en Computerbeheer.

  • U kunt deze procedure ook uitvoeren vanuit de map Triggers onder elke gecontroleerde wachtrij in de consolestructuur. U opent hiervoor het dialoogvenster Nieuwe trigger als volgt: klik met de rechtermuisknop op Triggers, wijs Nieuw aan en klik vervolgens op Trigger. In dat geval wordt de wachtrij automatisch de gecontroleerde wachtrij.

  • Als u in Padnaam van wachtrij de naam van een gebruikerswachtrij typt waaraan de trigger wordt gekoppeld, wordt gecontroleerd of deze wachtrij wel bestaat. Als er geen wachtrij met deze naam wordt gevonden, wordt er een foutbericht weergegeven.

  • Triggers kunnen serieel of niet-serieel zijn. Een seriële trigger test bij elk bericht de voorwaarden van alle regels die aan de trigger zijn gekoppeld. Alle toepasselijke acties worden uitgevoerd voordat het volgende bericht wordt verwerkt. De verwerking wordt uitgevoerd in de volgorde waarin de berichten binnenkomen. De verwerking is echter trager dan bij niet-seriële triggers, omdat de berichten stuk voor stuk worden verwerkt.

    Bij niet-seriële triggers is een snellere verwerking mogelijk. Een bepaalde bewerking wordt echter niet altijd op de berichten uitgevoerd in de volgorde waarin de berichten binnenkomen. Dit kan bijvoorbeeld gebeuren als meerdere berichten tegelijk binnenkomen. Als u meerdere triggers voor een bepaalde wachtrij maakt en ten minste één van deze triggers serieel is, gedragen alle triggers zich serieel, zelfs als ze niet als zodanig zijn gedefinieerd. Triggers van het type Transactioneel ophalen kunnen alleen serieel zijn. Als de berichtverwerkingsvolgorde van belang is, is het aan te raden slechts één trigger per wachtrij te gebruiken en de optie Met serienummer in te schakelen, omdat de activeringsvolgorde van de triggers willekeurig is. De specifieke GUID (Globally Unique Identifier) van een bericht is niet van invloed op de volgorde.

  • Standaard wordt de Message Queuing Triggers-service uitgevoerd onder het netwerkserviceaccount. Wanneer de Message Queuing Triggers-service wordt uitgevoerd onder het netwerkserviceaccount, vindt er geen interactie met het bureaublad plaats. Als deze functionaliteit vereist is, kunt u de Message Queuing Triggers-service zo configureren dat deze wordt uitgevoerd onder het lokale systeemaccount. U kunt interactie met het bureaublad dan inschakelen via Computerbeheer. In verband met de beveiliging is het af te raden een minder veilig account in te stellen als standaardaccount, behalve als dit absoluut noodzakelijk is. De Message Queuing Triggers-service moet worden uitgevoerd onder een account met beheerdersmachtigingen.

  • Uitvoerbare bestanden die worden aangeroepen door triggers, worden aangeroepen met dezelfde beveiligingsbevoegdheden die zijn toegewezen aan de Message Queuing Triggers-service.

  • Wanneer u een wachtrij verwijdert, worden de triggers die aan die wachtrij zijn gekoppeld, niet verwijderd. Als u later een wachtrij met dezelfde naam maakt, worden eventuele bestaande triggers voor deze wachtrij gebruikt. De Message Queuing Triggers-service controleert deze herstelde wachtrij echter pas als de computer opnieuw wordt opgestart of als de bijbehorende triggers worden uitgeschakeld en vervolgens weer worden ingeschakeld. Zie Eigenschappen van triggers en regels voor triggers weergeven of wijzigen voor meer informatie over het instellen van de eigenschap Ingeschakeld of Uitgeschakeld voor triggers.

Aanvullende naslaginformatie


Inhoudsopgave