Als u het dialoogvenster Geavanceerde instellingen opgeven wilt gebruiken, moet u eerst de aanmeldingsnaam en het wachtwoord voor het stuurprogramma invoeren.

Afhankelijk van de beveiligingseisen van uw systeem vraagt het stuurprogramma u mogelijk om uw naam en wachtwoord als de gegevensbron gebruikmaakt van een systeemdatabase (werkgroep). De standaardnaam is Admin en het standaard Microsoft Access-wachtwoord voor de gebruiker Admin is een lege tekenreeks.

Het stuurprogramma hanteert de volgende opties, die u in het dialoogvenster Geavanceerde instellingen opgeven vindt als u een Access-database gebruikt.

DefaultDir

Dit is de standaardmap waarmee het stuurprogramma moet werken.

Driver

Hier kunt u een aangepaste naam invoeren voor het Access-stuurprogramma.

FIL

Bestandstype. "MS Access" voor Microsoft Access.

ExtendedAnsiSQL

Verbindingsreekskenmerk. Als deze optie is ingesteld op "1", worden Jet 4.0-functies ingeschakeld, zoals het maken en het verwijderen van weergaven en procedures, het herkennen van gegevensafkapping, nieuwe gegevenstypen en het gebruik van de SQL-92-lijst met gereserveerde woorden. De standaardinstelling is "0", wat aangeeft dat deze functies niet zijn ingeschakeld.

ImplicitCommitSync

Hiermee wordt aangegeven hoe wijzigingen die buiten een transactie zijn gemaakt, naar de database worden geschreven. De waarde is aanvankelijk ingesteld op "Ja", wat betekent dat het Microsoft Access-stuurprogramma wacht totdat vastlegbewerkingen in een interne/impliciete transactie voltooid zijn.

MaxBufferSize

De grootte van de interne buffer, in kilobytes, die door Microsoft Access wordt gehanteerd om gegevens van en naar de schijf over te brengen. De standaardbuffergrootte is 2048 kB (weergegeven als 2048). U kunt elk geheel getal gebruiken dat deelbaar is door 256. Deze optie is hetzelfde als Buffergrootte in het dialoogvenster Setup.

MaxScanRows

Het aantal rijen dat moet worden geanalyseerd bij het instellen van de gegevenstypen van kolommen op basis van bestaande gegevens.

De waarde kan een getal tussen 1 en 16 zijn. De standaardwaarde is 8. Als de waarde 0 is, worden alle rijen geanalyseerd. Er treedt een fout op als u een getal buiten de limiet opgeeft.

PageTimeout

De tijd, in tienden van een seconde, dat ongebruikte pagina’s in de buffer blijven opgeslagen. Voor het Microsoft Access-stuurprogramma is de standaardwaarde 0,5 seconde en moet deze waarde groter dan 0 zijn. Deze optie geldt voor alle gegevensbronnen die van het Microsoft Access-stuurprogramma gebruikmaken.

ReadOnly

Hiermee wordt de database als alleen-lezen aangewezen om bijwerken te voorkomen.

SafeTransactions

Als de waarde 0 is (de standaardinstelling), worden alle transacties onmiddellijk vastgelegd. Als de waarde 1 is, worden alle transacties pas op de schijf opgeslagen bij een vastlegbewerking, maar hierbij nemen de prestaties enigszins af.

Threads

Het aantal achtergrond-threads dat door de engine wordt gebruikt. De standaardwaarde is 3. U kunt het aantal threads vergroten als de database een grote hoeveelheid activiteit heeft.

UserCommitSync

Hiermee wordt aangegeven of het Microsoft Access-stuurprogramma expliciete, door de gebruiker gedefinieerde transacties asynchroon uitvoert. De standaardwaarde is "Ja", wat betekent dat het Microsoft Access-stuurprogramma wacht totdat vastlegbewerkingen in een door de gebruiker gedefinieerde transactie voltooid zijn.

Als u deze waarde op "Nee" instelt, kunnen er onverwachte transactionele gevolgen optreden in een omgeving met meerdere gebruikers.