U kunt Afdrukbeheer gebruiken om printerpoorten voor een afdrukserver toe te voegen, te verwijderen en te configureren.

Poorten toevoegen en beheren
  1. Open Afdrukbeheer.

  2. Klik in het linkervenster op Afdrukservers, klik op de betreffende afdrukserver en klik op Poorten.

  3. Als u een nieuwe poort wilt toevoegen, klikt u op Poorten toevoegen. Selecteer in het dialoogvenster Printerpoorten een beschikbaar poorttype, klik op Nieuwe poort, typ een naam voor de poort en klik op OK.

  4. Als u een nieuw poorttype wilt toevoegen, klikt u op Poorten toevoegen. Typ in het dialoogvenster Printerpoorten het pad van de map waarin het INF-bestand van de printerstuurprogrammasoftware zich bevindt, en klik op OK.

  5. Als u een bestaande poort wilt beheren, klikt u op Poorten beheren. Selecteer in het dialoogvenster Eigenschappen van afdrukserver de poort en voer een van de volgende handelingen uit:

    1. Als u een poort wilt verwijderen, selecteert u de poort en klikt u op Poort verwijderen. Klik vervolgens op OK.

    2. Als u een poort wilt configureren, selecteert u de poort, klikt u op Poort configureren, voert u een waarde in seconden in voor het interval voor nieuwe pogingen voor de overdrachtstime-out en klikt u op OK.

Aanvullende overwegingen

  • Als u Afdrukbeheer wilt openen, klikt u op Start, wijst u Systeembeheer aan en klikt u vervolgens op Afdrukbeheer.

  • U moet beheerdersmachtigingen hebben om deze taak uit te voeren.

Aanvullende naslaginformatie