U kunt Afdrukbeheer gebruiken om printerpoorten voor een afdrukserver toe te voegen, te verwijderen en te configureren.
Poorten toevoegen en beheren |
Open Afdrukbeheer.
Klik in het linkervenster op Afdrukservers, klik op de betreffende afdrukserver en klik op Poorten.
Als u een nieuwe poort wilt toevoegen, klikt u op Poorten toevoegen. Selecteer in het dialoogvenster Printerpoorten een beschikbaar poorttype, klik op Nieuwe poort, typ een naam voor de poort en klik op OK.
Als u een nieuw poorttype wilt toevoegen, klikt u op Poorten toevoegen. Typ in het dialoogvenster Printerpoorten het pad van de map waarin het INF-bestand van de printerstuurprogrammasoftware zich bevindt, en klik op OK.
Als u een bestaande poort wilt beheren, klikt u op Poorten beheren. Selecteer in het dialoogvenster Eigenschappen van afdrukserver de poort en voer een van de volgende handelingen uit:
-
Als u een poort wilt verwijderen, selecteert u de poort en klikt u op Poort verwijderen. Klik vervolgens op OK.
-
Als u een poort wilt configureren, selecteert u de poort, klikt u op Poort configureren, voert u een waarde in seconden in voor het interval voor nieuwe pogingen voor de overdrachtstime-out en klikt u op OK.
-
Als u een poort wilt verwijderen, selecteert u de poort en klikt u op Poort verwijderen. Klik vervolgens op OK.
Aanvullende overwegingen
- Als u Afdrukbeheer wilt openen, klikt u op Start, wijst u Systeembeheer aan en klikt u vervolgens op Afdrukbeheer.
- U moet beheerdersmachtigingen hebben om deze taak uit te voeren.