Wanneer een RAS-client een verbinding met de RRAS-server tot stand brengt, maakt de client een tijdelijke logische interface (ook wel een virtuele interface of een virtuele netwerkadapter genoemd) en vraagt deze de RRAS-server om de toewijzing van een IP-adres aan deze logische interface. Zowel Internet Protocol versie 6 (IPv6)- als Internet Protocol versie 4 (IPv4)-adressen worden ondersteund. Zie IPv6-adressering (https://go.microsoft.com/fwlink/?linkid=140606) en IPv4-adressering (https://go.microsoft.com/fwlink/?linkid=140607) voor meer informatie (deze pagina's zijn mogelijk Engelstalig).

IP-adressen kunnen op de volgende manieren worden toegewezen:

Door een DHCP-server

De RRAS-server krijgt het IP-adres dat aan een externe client moet worden toegewezen, van een DHCP-server op het intranet. Deze methode heeft de voorkeur bij het toewijzen van IP-adressen. De RRAS-server fungeert als een DHCP-client voor de DHCP-server en vraagt 10 IP-adressen per keer aan. Wanneer de RAS-clients verbinding maken met de RRAS-server, worden de IP-adressen via IPCP (Internet Protocol Control Protocol) aan de clients toegewezen. Zie RRAS en DHCP (https://go.microsoft.com/fwlink/?linkid=140605) voor meer informatie (deze pagina is mogelijk Engelstalig). DHCP kan zowel voor het toewijzen van IPv6- als IPv4-adressen worden gebruikt.

Als er geen contact kan worden gemaakt met een DHCP-server, wijst de RRAS-server automatisch IPv4-adressen toe uit het APIPA-bereik (Automatic Private Internet Protocol Addressing) 168.254.0.1 tot en met 169.254.255.254. Als er geen contact met een DHCP-server kan worden gemaakt voor IPv6-adressen, gebruikt de client de IPv6-voorvoegseltoewijzing die is geconfigureerd op de RRAS-server, met een lokaal gegenereerde interface-id, om een IPv6-routeerbaar adres te maken.

Vanuit een bereik adressen dat op een server is geconfigureerd

De RRAS-server verkrijgt een IPv4-adres uit een statische groep adressen die is geconfigureerd op de RRAS-server. Als u een statische groep adressen configureert, gebruikt u geen IP-adressen die al aan computers zijn toegewezen of die liggen in een bereik met adressen die mogelijk door uw DHCP-server aan een andere computer worden toegewezen. De groep kan adresbereiken bevatten die een subset vormen van adressen van het IP-netwerk waarop de server is aangesloten of van een afzonderlijk subnet. Als de adresbereiken in een statische IP-adresgroep een ander subnet vertegenwoordigen, moet u ervoor zorgen dat de routers van uw intranet beschikken over routes naar die adresbereiken, zodat verkeer naar de logische interface van een externe client wordt doorgestuurd naar de RAS-server.

Voor IPv6 wordt alleen het voorvoegsel toegewezen. De interface-id wordt automatisch door de client gegenereerd, waarna met IPv6-neighbor-detectie wordt gecontroleerd of de id uniek is.

Via een statisch adres dat is opgegeven in het gebruikersaccount

U kunt een statisch IP-adres voor een geselecteerde client configureren op het tabblad Inbellen van het gebruikersaccount voor de externe client of in netwerkbeleid. Wanneer een externe client een verbinding start, een tijdelijke logische interface maakt en de RAS-server vraagt om de toewijzing van een IP-adres aan deze logische interface, worden door de RAS-server de IPv4- en IPv6-adressen toegewezen die zijn opgegeven in het gebruikersaccount van de externe client. Deze methode is met name geschikt voor een klein aantal externe gebruikers.

Aanvullende naslaginformatie


Inhoudsopgave