Het installatieproces voor de functie van toepassingsserver heeft een optie waarmee DTC (Distributed Transaction Coordinator) kan worden ingeschakeld. Wanneer u de DTC inschakelt, wordt door toepassingsserver automatisch de DTC geconfigureerd om netwerktransacties mogelijk te maken. Ook wordt er door toepassingsserver een firewallregel gemaakt die netwerkverkeer naar en van de DTC mogelijk maakt.

Bij informatieverwerking bestaat een transactie uit een reeks bewerkingen die als een enkele, atomaire eenheid worden behandeld. Alle bewerkingen worden uitgevoerd of geen enkele bewerking wordt uitgevoerd. Een reeks invoeg- en bijwerkbewerkingen op een database bijvoorbeeld kan als een transactie worden doorgevoerd. In situaties waarin bij een transactie slechts één bron is betrokken, kan het bronnenbeheer (in dit geval dus de database) de gehele transactie beheren. Soms worden met de bewerkingen in een transactie gegevens op meerdere computers in een netwerk bijgewerkt. Dit wordt een gedistribueerde transactie genoemd. De DTC in Windows Server 2008 kan de updates als een enkele transactie coördineren voor bronnen die meerdere computers in een netwerk omvatten. Zie Distributed Transaction Coordinator (https://go.microsoft.com/fwlink/?LinkId=93847) voor meer informatie over DTC.

Opmerking

De ondersteuning voor gedistribueerde transacties wordt niet standaard door toepassingsserver ingeschakeld. De functie van toepassingsserver moet zijn geïnstalleerd met de DTC-optie ingeschakeld op elke server die host is van een toepassing of een bron die deelneemt aan de gedistribueerde transactie. Deze toepassingen en bronnen kunnen een toepassing zijn die gedistribueerde transacties maakt, een toepassing die deelneemt aan gedistribueerde transacties (zoals een transactioneel COM+-onderdeel), en een bron (bijvoorbeeld een database) die kan deelnemen aan gedistribueerde transacties.

Wanneer u de functie van toepassingsserver installeert, kunt u de service voor gedistribueerde transacties met de volgende opties installeren:

  • Binnenkomende externe transacties: in sommige situaties wordt een gedistribueerde transactie gestart op een externe computer en is bij een bewerking in de transactie een bron op de lokale computer betrokken. In dat geval zeggen we dat de transactie naar de lokale computer "stroomt" en dat de lokale bron, bijvoorbeeld een database, "zich aanmeldt" bij de transactie die op de externe computer is gestart. Als u deze optie inschakelt, kunnen gedistribueerde transacties worden uitgevoerd op toepassingen die bij externe transacties zijn aangemeld.

  • Uitgaande externe transacties: soms wordt door een lokale toepassing een transactie gestart en worden updates uitgevoerd op bronnen die op externe computers staan. In dat geval zeggen we dat de transactie uit de lokale computer "stroomt" en naar een bron op de lokale computer wordt "doorgegeven". Als u deze optie inschakelt, worden gedistribueerde transacties ondersteund bij de uitgaande doorgifte van transacties.

  • Ondersteuning van WS-Atomic-transacties: als u deze optie inschakelt, kunnen gedistribueerde transacties worden uitgevoerd voor toepassingen die gebruikmaken van SOAP (Simple Object Access Protocol) en van de standaard WS-Atomic-transactie voor de coördinatie van de communicatie en transacties.

Aanvullende naslaginformatie