Systeemconfiguratietests analyseren de geselecteerde servers om te bepalen of ze op juiste wijze zijn geconfigureerd voor samenwerking in een failover-cluster. De systeemconfiguratietests bestaan uit:

  • De configuratie van Active Directory controleren: Deze test valideert dat alle geteste servers zich in hetzelfde domein en dezelfde organisatie-eenheid bevinden. De test valideert ook dat alle geteste servers domeincontrollers of lidservers zijn. Gebruik de wizard Active Directory® Domain Services installeren om de domeinrol van een server te wijzigen.

  • Controleren of alle stuurprogramma's zijn ondertekend: Deze test valideert dat alle geteste servers alleen ondertekende stuurprogramma's bevatten. Als er een niet-ondertekend stuurprogramma wordt gedetecteerd, mislukt de test niet maar wordt er een waarschuwing gegeven.

    Stuurprogramma's worden ondertekend zodat u weet dat de stuurprogramma's op uw systeem oorspronkelijke, ongewijzigde bestanden zijn die bij het besturingssysteem of door een leverancier zijn geleverd.

    U krijgt een lijst met systeemstuurprogramma's en een lijst met niet-ondertekende stuurprogramma's door de bijbehorende inventarisatietaken uit te voeren. Zie Clustervalidatietests: inventarisatie voor meer informatie.

  • Instellingen voor clusterservices en -stuurprogramma's valideren: Deze test valideert de opstartinstellingen die worden gebruikt door services en stuurprogramma's, zoals de Cluster-service, NetFT.sys en Clusdisk.sys.

  • Geheugendumpinstellingen valideren: Deze test controleert of geen van de knooppunten momenteel opnieuw moet worden opgestart (als onderdeel van een software-update) en of elk knooppunt zodanig is geconfigureerd dat er een geheugendump wordt vastgelegd als het knooppunt niet meer werkt.

  • Validatie van het installatietype van het besturingssysteem: Deze test controleert of de besturingssystemen op de servers dezelfde installatieoptie gebruiken (volledige installatie of Server Core-installatie).

  • Vereiste services controleren: Deze test valideert dat de services die zijn vereist voor Failover Clustering, op alle geteste servers worden uitgevoerd en zijn geconfigureerd om automatisch te starten wanneer de server opnieuw wordt gestart.

  • Controleren of dezelfde processorarchitectuur aanwezig is: Deze test valideert dat alle geteste servers dezelfde architectuur hebben. Een failover-cluster wordt alleen ondersteund als alle systemen in dat cluster x64-systemen of systemen met een Itanium-architectuur zijn.

  • Servicepackniveaus controleren: Deze test valideert dat alle geteste servers dezelfde servicepacks hebben. Zelfs als sommige servers verschillende servicepacks hebben, kan een failover-cluster worden uitgevoerd. Servers met verschillende servicepacks kunnen zich echter verschillend gedragen, wat tot onverwachte resultaten kan leiden. De servers in het failover-cluster kunnen het beste allemaal hetzelfde servicepack gebruiken.

  • Niveaus van software-updates controleren: Deze test valideert dat alle geteste servers dezelfde software-updates hebben. Zelfs als sommige servers verschillende updates hebben, kan een failover-cluster worden uitgevoerd. Servers met verschillende software-updates kunnen zich echter verschillend gedragen, wat tot onverwachte resultaten kan leiden. De servers in het failover-cluster kunnen het beste allemaal dezelfde software-updateniveaus hebben.

  • Systeemstation valideren: Deze test controleert of alle knooppunten dezelfde letter gebruiken voor de systeemstationsvariabele.

Aanvullende naslaginformatie


Inhoudsopgave