Voor alle netwerken die fysiek aan de servers (knooppunten) in een failover-cluster zijn verbonden, kunt u opgeven of het netwerk door het cluster wordt gebruikt, en zo ja, of het netwerk alleen door de knooppunten wordt gebruikt of ook door clients. In deze context zijn 'clients' niet alleen clientcomputers die geclusterde services en toepassingen oproepen, maar ook externe computers die u gebruikt voor beheer van het cluster.

Als u een netwerk gebruikt voor iSCSI (opslag), gebruikt u het netwerk niet voor netwerkcommunicatie in het cluster.

Zie Vereisten voor failover-clusters voor achtergrondinformatie over netwerkvereisten voor een failover-cluster.

Lidmaatschap van de lokale groep Administrators op elke clusterserver, of daaraan gelijk, is minimaal vereist om deze procedure te voltooien. De account die u gebruikt, dient tevens een domeinaccount te zijn. Bekijk de details over het gebruik van de juiste accounts en groeplidmaatschappen op https://go.microsoft.com/fwlink/?LinkId=83477.

Netwerkinstellingen voor een failover-cluster wijzigen
  1. Als het cluster dat u wilt configureren niet in de module Failoverclusterbeheer wordt weergegeven, klikt u met de rechtermuisknop op Failoverclusterbeheer, klikt u op Een cluster beheren en selecteert u het gewenste cluster of geeft u het gewenste cluster op.

  2. Als de consolestructuur is samengevouwen, kunt u deze uitvouwen onder de cluster die u wilt configureren.

  3. Breid Netwerken uit.

  4. Klik met de rechtermuisknop op het netwerk waarvoor u instellingen wilt wijzigen, en klik vervolgens op Eigenschappen.

  5. Indien vereist wijzigt u de naam van het netwerk.

  6. Selecteer een van de volgende opties:

    • Clusternetwerkcommunicatie toestaan in dit netwerk

      Als u deze optie selecteert en wilt dat het netwerk alleen door de knooppunten (niet de clients) wordt gebruikt, heft u de selectie op van Clients toestaan verbinding te maken via dit netwerk. Anders moet de optie geselecteerd zijn.

    • Het cluster niet toestaan dit netwerk te gebruiken

      Selecteer deze optie als u een netwerk alleen voor iSCSI (communicatie met opslag) of voor back-up gebruikt. (Dit zijn meestal de redenen om deze optie te selecteren).

Aanvullende overwegingen

  • U opent de failoverclustermodule als volgt: klik op Start, klik op Systeembeheer en klik vervolgens op Failoverclusterbeheer. Als het dialoogvenster Gebruikersaccountbeheer wordt weergegeven, controleert u of de gewenste actie wordt weergegeven en klikt vervolgens u op Ja.

  • IP-adressen en de bijbehorende netwerknamen die voor het cluster of voor geclusterde services of toepassingen worden gebruikt, worden toegangspunten genoemd. Zie Toegangspunten (namen en IP-adressen) in een failover-cluster voor een korte beschrijving van toegangspunten.

Aanvullende naslaginformatie


Inhoudsopgave