Gebruik dit tabblad om op te geven of er moet worden versleuteld en om het verificatieprotocol voor het uitwisselen van referenties op te geven. De beveiligingsinstellingen die u aan een inbelnetwerkvermelding toewijst, moeten overeenkomen met de instellingen op de RAS-server waarmee deze vermelding correspondeert. Als de instellingen niet overeenkomen, kan er geen verbinding worden gemaakt.
Instelling | Beschrijving | ||||
---|---|---|---|---|---|
Gegevensversleuteling |
Hier geeft u op welk versleutelingstype voor de gegevensstroom van en naar de externe server moet worden gebruikt. De opties zijn als volgt:
De optie die u selecteert, moet compatibel zijn met de versleutelingsvereisten van de externe server. Als dit niet het geval is, kunt u geen verbinding maken. | ||||
Extensible Authentication Protocol (EAP) gebruiken |
Hiermee geeft u op dat aanmeldingsverificatie wordt uitgevoerd door middel van EAP, waarbij het gebruik van smartcards of andere certificaten optioneel is. Als u deze instelling selecteert, moet u de EAP- of certificaatopties configureren door op Eigenschappen te klikken. Druk tijdens het bekijken van de pagina Beveiligde EAP-eigenschappen of Eigenschappen voor smartcard of ander certificaat op F1 voor meer informatie over deze pagina's. | ||||
Verificatiemethoden |
Hiermee kunt u andere methoden voor het verzenden van de verificatiegegevens naar de server opgeven. Dit zijn oudere verificatieprotocollen die u alleen kunt gebruiken als de inbelserver deze nodig heeft.
|
Zie