De volgende termen worden algemeen gebruikt in de documentatie voor DMI (Device Installation And Management). In de context van Apparaatbeheer hebben deze termen soms een gespecialiseerde betekenis.

apparaat
Elk hardwareonderdeel dat kan worden aangesloten op een netwerk of computer, bijvoorbeeld een printer, joystick, adapter of modemkaart, of een ander randapparaat. Apparaten kunnen alleen onder Windows worden gebruikt als het juiste stuurprogramma is geïnstalleerd.

apparaatconflict
Een conflict dat optreedt als dezelfde systeembronnen aan twee of meer apparaten zijn toegewezen. Tot de systeembronnen behoren IRQ's (Interrupt Request), DMA-kanalen (Direct Memory Access), I/O-poorten (Input/Output) en geheugenadressen.

apparaatstuurprogramma
Software waarmee Windows met een specifiek apparaat kan communiceren. Nieuwe apparaten kunnen pas worden gebruikt als het bijbehorende apparaatstuurprogramma is geïnstalleerd.

apparaatstuurprogrammapakket
De benodigde bestanden om een apparaatstuurprogramma te installeren en configureren. In een apparaatstuurprogrammapakket kunnen naast de feitelijke apparaatstuurprogrammabestanden een installatieprogramma een INF-bestand en een beveiligingscatalogusbestand zijn opgenomen.

uitschakelen
Een apparaat op non-actief stellen Als u een bepaald apparaat in een hardwareconfiguratie uitschakelt, kunt u dat apparaat niet gebruiken als de hardwareconfiguratie wordt gebruikt. Als u een apparaat uitschakelt, worden de bronnen vrijgegeven die aan het apparaat zijn toegewezen.

Direct Memory Access (DMA)
Geheugentoegang waarbij de microprocessor niet is betrokken. DMA wordt vaak gebruikt voor directe gegevensoverdracht tussen het geheugen en een randapparaat, zoals een schijfstation.

dokken
Een draagbare computer aansluiten op een basisstation.

stuurprogramma-archief (of beveiligd stuurprogramma-archief)
Een beveiligd gebied van de computer waarin installatiepakketten voor apparaatstuurprogramma's worden geplaatst voordat deze worden toegepast. Alle stuurprogrammapakketten moeten als onderdeel van het installatieproces worden klaargezet in het archief.

inschakelen
Een apparaat actief maken. Als u een bepaald apparaat in een hardwareconfiguratie inschakelt, kunt u dat apparaat gebruiken als de desbetreffende hardwareconfiguratie wordt gebruikt.

hardwareconfiguratie
De broninstellingen die aan een bepaald apparaat zijn toegewezen. Elk apparaat op de computer beschikt over een hardwareconfiguratie die kan bestaan uit IRQ-lijnen, DMA, een I/O-poort en/of geheugenadresinstellingen.

I/O-poort (Input/Output)
Een kanaal waardoor gegevens worden overgedragen tussen een apparaat en de microprocessor. Voor de microprocessor ziet de poort eruit als een of meer geheugenadressen die gebruikt kunnen worden om gegevens te verzenden of te ontvangen.

installeren
Voor hardware: het apparaat fysiek aansluiten op de computer, apparaatstuurprogramma's in de computer laden en eigenschappen en instellingen voor het apparaat configureren.

interrupt
Een verzoek om aandacht van de processor. Als de processor een interrupt ontvangt, worden de huidige bewerkingen opgeschort, wordt de status van de werkzaamheden opgeslagen en wordt de besturing overgedragen aan een interrupthandler. Dit is een speciale routine met instructies voor het afhandelen van de specifieke situatie die de interrupt veroorzaakt.

Interrupt Request (IRQ)
Een signaal dat door een apparaat wordt verzonden om de processor te melden dat het apparaat gereed is om gegevens te accepteren of te verzenden. Elk apparaat verstuurt zijn interrupt-requests via een specifieke hardwarelijn. Aan elk apparaat moet een uniek IRQ-nummer worden toegewezen.

lokale computer
De computer waarop u momenteel als gebruiker bent aangemeld. Meer in het algemeen is een lokale computer een computer waartoe u direct toegang hebt, zonder dat u daarvoor een communicatielijn of communicatieapparaat zoals een netwerkadapter of een modem nodig hebt.

geheugenadres
Een gedeelte van het computergeheugen dat kan worden toegewezen aan een apparaat of gebruikt kan worden door een programma of het besturingssysteem. Aan apparaten wordt gewoonlijk een geheugengebied met een aantal adressen toegewezen.

niet-Plug and Play
Een apparaat, zoals een printer, modem of spelbesturingsapparaat, waarvoor de hardware-instellingen handmatig moeten worden geconfigureerd voordat het kan worden gebruikt. Niet-Plug and Play-apparaten worden steeds zeldzamer omdat fabrikanten steeds meer overgaan op de productie van Plug and Play-apparaten. De term niet-Plug and Play is meestal dan ook van toepassing op oudere apparaten.

PCI (Peripheral Connection Interface)
Een door Intel Corporation geïntroduceerde specificatie van een local bus-systeem waarmee maximaal 10 PCI-uitbreidingskaarten in de computer kunnen worden geïnstalleerd.

Plug and Play
Een verzameling specificaties die is ontwikkeld door Intel Corporation. Deze specificaties stellen een computer in staat automatisch apparaten te detecteren en configureren en het juiste stuurprogramma te installeren.

poort
Een verbindingspunt op de computer waarop u apparaten kunt aansluiten die gegevens overbrengen van en naar de computer.

externe computer
Een computer waartoe u alleen toegang hebt via een communicatielijn of communicatieapparaat zoals een netwerkkaart of een modem.

bronnen
Over het algemeen is dit elk onderdeel van een computersysteem of netwerk, zoals een schijfstation, printer of geheugen, dat kan worden toegewezen aan een actief programma of proces.

In Apparaatbeheer, elk van de vier systeemonderdelen die bepalen hoe de apparaten op een computer functioneren. Deze vier systeembronnen zijn IRQ's (Interrupt Request), DMA-kanalen (Direct Memory Access), I/O-poorten (Input/Output) en geheugenadressen.

klaarzetten
De procedure waarbij een apparaatstuurprogramma in een stuurprogramma-archief wordt geplaatst, waarna het stuurprogramma kan worden geïnstalleerd. Een pakket moet altijd worden klaargezet voordat het kan worden geïnstalleerd. Een apparaatstuurprogramma kan alleen in het archief worden geplaatst door beheerders of door gebruikers die over de juiste gedelegeerde machtigingen beschikken. Tijdens het klaarzetten van het apparaatstuurprogramma wordt gecontroleerd of het stuurprogramma over een geldige handtekening beschikt.

loskoppelen
Een draagbare computer loskoppelen van een basisstation.

verwijderen
In verband met software is dit het verwijderen van programmabestanden en mappen van de vaste schijf en het verwijderen van de bijbehorende gegevens uit het register, waarna de software niet meer beschikbaar is.

Met betrekking tot apparaten is dit het verwijderen van de bijbehorende apparaatstuurprogramma's van de vaste schijf en het fysieke verwijderen of loskoppelen van het apparaat uit of van de computer.


Inhoudsopgave