Met de opties op de eigenschappenpagina .NET-compilatie kunt u instellingen voor de configuratie van ASP.NET-toepassingscode beheren.

Gebruik de lijst Weergeven om een van de volgende opties te selecteren en aan te geven hoe de instellingen moeten worden weergegeven: Beschrijvende namen, Configuratienamen of Beide namen.

Lijst met elementen van de gebruikersinterface

In de volgende tabellen worden de elementen van de gebruikersinterface beschreven die beschikbaar zijn op de functiepagina en in het deelvenster Acties.

Elementen op de functiepagina

ElementnaamBeschrijving

Batchcompilaties [batch]

Hiermee geeft u aan of batchverwerking kan worden gebruikt. De standaardwaarde is True.

Maximale bestandsgrootte [maxBatchGeneratedFileSize]

Hiermee geeft u de maximumgrootte (in kilobytes) op voor de gegenereerde bronbestanden per gegroepeerde compilatie. De standaardwaarde is 1000 KB.

Maximale batchgrootte [maxBatchSize]

Hiermee geeft u het maximum aantal pagina's per gegroepeerde compilatie op. De standaardwaarde is 1000.

Time-out (uu:mm:ss) [batchTimeout]

Hiermee geeft u de time-outperiode op voor batchcompilaties. Als de compilatie niet binnen de opgegeven time-outperiode kan worden voltooid, wordt in het compileerprogramma voor de huidige pagina slechts één bestand gecompileerd. De standaardwaarde is 00:15:00 (15 minuten).

Fouten opsporen [debug]

Hiermee geeft u aan of er binaire release- of foutopsporingsbestanden worden gebruikt voor compilatie. Indien true, worden er foutopsporingsbestanden gebruikt voor compilatie. De standaardwaarde is false.

Aantal hercompileringen [numRecompilesBeforeAppRestart]

Hiermee geeft u aan hoe vaak bronnen opnieuw kunnen worden gecompileerd voordat de toepassing opnieuw wordt gestart. De standaardwaarde is 15.

URL-regelpragmas [urlLinePragmas]

Hiermee geeft u aan of in de instructies voor het compileerprogramma fysieke paden of URL's worden gebruikt. Indien true, worden URL's gebruikt voor de compileerinstructies in plaats van fysieke paden. De standaardwaarde is false.

Optie Expliciet compileren [explicit]

Hiermee geeft u op of de compilatieoptie explicit van Microsoft Visual Basic moet worden ingesteld. Als dit True is, moeten alle variabelen worden gedeclareerd met een instructie Dim, Private, Public of ReDim. De standaardwaarde is True.

Optie Strikt compileren [strict]

Hiermee geeft u op of de compilatieoptie strict van Microsoft Visual Basic moet worden ingeschakeld. Indien true, is voor compilatie geen conversie van gegevens naar typen toegestaan waarbij gegevensverlies kan optreden. Ook is geen conversie tussen numerieke typen en tekenreeksen toegestaan. De standaardwaarde is false.

Assembly's [assemblies]

Hiermee definieert u de set van assembly's, vanuit de map \bin of vanuit de GAC (Global Assembly Cache), waarnaar tijdens de compilatie wordt verwezen. In de GAC worden .NET-assembly's opgeslagen die speciaal ontworpen zijn om te worden gedeeld door verschillende toepassingen op de computer. Gebruik een sterretje ('*') als u elke assembly in de map wilt opnemen.

Standaardtaal [defaultLanguage]

Hiermee geeft u de standaardprogrammeertaal op, zoals C# of VB.NET, die moet worden gebruikt in dynamische compilatiebestanden. De standaardprogrammeertaal is vb, wat betekent dat standaard VB.NET wordt gebruikt.

Codesubmappen [codeSubDirectories]

Hiermee definieert u submappen die bestanden bevatten die worden gecompileerd tijdens runtime. U kunt elk gewenst aantal submappen hebben.

Tijdelijke map [tempDirectory]

Hiermee geeft u de map op waarin de tijdelijke bestanden tijdens het compileren moeten worden opgeslagen. De standaardinstelling is een lege tekenreeks die tijdelijke bestanden in de map met tijdelijke ASP.NET-bestanden zet.

Elementen in het deelvenster Acties

ElementnaamBeschrijving

Toepassen

Hiermee worden de wijzigingen opgeslagen die u hebt aangebracht op de functiepagina.

Annuleren

Hiermee worden de wijzigingen geannuleerd die u hebt aangebracht op de functiepagina.

Zie ook


Inhoudsopgave