In de volgende tabel worden de eigenschappen van netwerktaakverdeling beschreven.

Eigenschappen van netwerktaakverdeling

Tabblad Beschrijving

IP-adressen van het cluster

De parameter IP-adres geeft het primaire IP-adres van het cluster aan. IPv4-adressen maken gebruik van de standaardinternetnotatie met punten (bijvoorbeeld w.x.y.z). IPv6-adressen maken gebruik van 16-bytes adressen, die standaard de dubbele punt-hexadecimale notatie hebben. De dubbele punt-hexadecimale notatie maakt gebruik van acht 4-cijferige hexadecimale getallen, waarbij de 16-bits blokken (de viercijferige getallen) gescheiden worden door dubbele punten.

Om adressen gemakkelijker te kunnen beheren, onderdrukt IPv6 voorloopnullen en wordt een aaneengesloten 16-bits blok met uitsluitend nullen gecomprimeerd, waarbij het aaneengesloten blok wordt aangegeven door twee dubbele punten (::). Dit staat bekend als compressie met twee dubbele punten. Een voorbeeld van een IPv6-adres met onderdrukte voorloopnullen is:

FEC0:0:0:0:2AA:FF:FE3F:2A1C

Het adres is een virtueel IP-adres, dat voor alle hosts in het cluster op identieke wijze moet worden ingesteld. Dit IP-adres wordt gebruikt om het cluster als een geheel te adressen en het moet het IP-adres zijn dat verwijst naar de volledige internetnaam die u voor het cluster opgeeft.

Als u meerdere IP-adressen aan het cluster wilt toevoegen, klikt u op Toevoegen om de extra IP-adressen toe te voegen. Als u een netwerktaakverdelingscluster voor een VPN (Virtual Private Network) configureert, moet u niet het unieke IP-adres configureren. Op een VPN mag alleen het IP-adres van het cluster op elk van de clusterhosts aanwezig zijn.

Clusterparameters

  • De parameter IP-adres geeft het primaire IP-adres van het cluster op in de standaardinternetnotatie met punten (bijvoorbeeld w.x.y.z). U kunt voor het cluster een ander IP-adres selecteren door op de vervolgkeuzelijst te klikken.

  • De parameter Subnetmasker geeft het subnetmasker aan voor het opgegeven IP-adres. Het masker wordt ingevoerd in de standaardinternetnotatie met punten (bijvoorbeeld 255.255.255.0). Dit wordt alleen weergegeven wanneer het IP-adres van het cluster een IPv4-adres is.

  • De parameter Volledige internetnaam geeft de volledige internetnaam aan voor het netwerktaakverdelingscluster (bijvoorbeeld cluster.microsoft.com). Deze naam wordt gebruikt voor het cluster in zijn totaliteit en moet voor alle hosts in het cluster hetzelfde zijn. Als u voor het cluster verschillende namen in een alias opneemt, voert u hier de primaire naam in. Deze naam moet worden omgezet in het primaire IP-adres van het cluster via uw DNS-server of Hosts-bestand.

  • De parameter Netwerkadres geeft het MAC-adres (Media Access Control) aan voor de netwerkadapter die moet worden gebruikt voor het verwerken van het verkeer van clients naar het cluster. Als ondersteuning voor multicast is uitgeschakeld, schakelt de host over naar unicast-modus. Netwerktaakverdeling geeft het stuurprogramma dat bij de clusteradapter hoort automatisch opdracht het unieke, ingebouwde netwerkadres te negeren en het eigen MAC-adres te veranderen in het MAC-adres van het cluster. Dit is het adres dat op alle clusterhosts wordt gebruikt. U hoeft de netwerkadapter niet handmatig te configureren om dit adres herkenbaar te maken.

    Als er andere netwerktaakverdelingsclusters op één lokaal subnet zijn, moet elk cluster een ander netwerkadres gebruiken. Wanneer u voor elk cluster een ander primair IP-adres selecteert, zorgt netwerktaakverdeling er automatisch voor dat de clusters unieke netwerkadressen gebruiken. Voor sommige netwerkadapters is het niet mogelijk het ingebouwde netwerkadres te wijzigen. Als u met dit probleem te maken krijgt, moet u een andere netwerkadapter installeren die deze functionaliteit wel ondersteunt.

  • De parameters voor Werkingsmodus van cluster geven aan of voor clusterbewerkingen een multicast-MAC-adres moet worden gebruikt. Als multicast is ingeschakeld, converteert netwerktaakverdeling het MAC-adres voor de clusteradapter naar een multicast-adres. Daardoor wordt tevens het primaire IP-adres van het cluster als onderdeel van het ARP-protocol omgezet in dit multicast-adres. De adapter kan nu gebruikmaken van het eigen, oorspronkelijke en ingebouwde MAC-adres dat in unicast-modus was uitgeschakeld.

    In multicast-modus kunt u ook IGMP-ondersteuning (Internet Group Management Protocol) inschakelen, waardoor de overbelasting in switches wordt beperkt door verkeer alleen naar poorten voor netwerktaakverdeling door te sturen. Door IGMP-ondersteuning in te schakelen zorgt u ervoor dat voor een netwerktaakverdelingscluster bestemd verkeer alleen passeert door poorten die aan de clusterhosts zijn gebonden (en niet door alle switchpoorten).

    Als u unicast-ondersteuning selecteert, geeft netwerktaakverdeling het stuurprogramma dat bij de clusteradapter hoort automatisch opdracht het unieke, ingebouwde netwerkadres te negeren en het eigen MAC-adres te veranderen in het MAC-adres van het cluster. Dit is het adres dat op alle clusterhosts wordt gebruikt. U hoeft de netwerkadapter niet handmatig te configureren om dit adres herkenbaar te maken. (Houd er rekening mee dat sommige netwerkadapters wijziging van hun MAC-adressen niet ondersteunen. Als u met dit probleem te maken krijgt, moet u een netwerkadapter installeren die dat wel doet.)

Belangrijk

Netwerktaakverdeling biedt geen ondersteuning voor een gemengde omgeving van unicast en multicast binnen een en hetzelfde cluster. Binnen elk cluster moeten alle netwerkadapters in dat cluster multicast of unicast zijn. Is dat niet het geval, dan functioneert het cluster niet naar behoren. Er gelden geen beperkingen voor het aantal netwerkadapters en verschillende hosts kunnen een verschillend aantal adapters hebben.

Poortregels

Op het tabblad Poortregels wordt alleen een overzicht van bestaande poortregels weergegeven. Als u op Toevoegen of Bewerken klikt, zijn de volgende parameters beschikbaar:

  • De parameter IP-adres van cluster geeft het IP-adres van het cluster aan waarop de poortregel betrekking moet hebben. Als deze parameter niet wordt opgegeven en Alles wordt geselecteerd, geldt de poortregel als een globale poortregel en heeft deze betrekking op alle IP-adressen van het cluster die gekoppeld zijn aan dat bepaalde netwerktaakverdelingscluster. Als er een IP-adres van het cluster wordt opgegeven, negeert de poortregel alle conflicterende poortregels voor dat specifieke IP-adres.

  • De parameter Poortbereik geeft het TCP/UDP-poortbereik aan waarop de poortregel betrekking moet hebben. Het standaardpoortbereik is 0 tot 65.535. Regels voor een afzonderlijke poort worden gecodeerd als een poortbereik met hetzelfde begin- en eindnummer.

  • Met de parameter Protocollen kunt u het specifieke TCP/IP-protocol aangeven waarop de poortregel betrekking moet hebben: TCP, UDP of beide. De regel is alleen van toepassing op het netwerkverkeer voor het opgegeven protocol. Verkeer waarop de poortregel geen betrekking heeft, wordt verwerkt door de standaardhost.

  • Voor de Filtermodus moet u de volgende parameters configureren:

    • De parameter Meervoudige host geeft aan dat meerdere hosts in het cluster het netwerkverkeer voor de bijbehorende poortregel zullen verwerken. Deze filtermodus biedt afgewogen prestaties en fouttolerantie door de netwerktaken over meerdere hosts te verdelen. U kunt aangeven dat de taken evenredig tussen de hosts moeten worden verdeeld of dat elke host een bepaalde belasting verwerkt.

    • De parameter Enkelvoudige host geeft aan dat netwerkverkeer voor de bijbehorende poortregel door één host in het cluster wordt verwerkt op basis van de opgegeven prioriteit. Deze filtermodus biedt poortspecifieke fouttolerantie voor het verwerken van netwerkverkeer.

    • De parameter Dit poortbereik uitschakelen geeft aan dat alle netwerkverkeer voor de bijbehorende poortregel wordt geblokkeerd. In dat geval filtert het netwerktaakverdelingsstuurprogramma alle bijbehorende netwerkpakketten of datagrammen. Met deze filtermodus kunt u netwerkverkeer blokkeren dat betrekking heeft op een specifiek poortbereik.

  • De parameter Affiniteit is alleen geschikt voor de filtermodus Meervoudige host.

    • De optie Geen geeft aan dat er meerdere verbindingen van hetzelfde client-IP-adres door verschillende clusterhosts kunnen worden verwerkt (er is geen clientaffiniteit). Om ervoor te zorgen dat netwerktaakverdeling IP-fragmenten op de juiste wijze kan verwerken, moet u niet de optie Geen gebruiken wanneer u UDP of Beide als protocolinstelling selecteert.

    • De optie Eén geeft aan dat netwerktaakverdeling meerdere aanvragen van hetzelfde client-IP-adres moet doorsturen naar dezelfde clusterhost. Dit is de standaardinstelling voor affiniteit. U kunt de clientaffiniteit van netwerktaakverdeling desgewenst wijzigen door alle clientaanvragen vanaf een TCP/IP Klasse C-adresbereik (in plaats van één IP-adres) door te sturen naar één clusterhost door in plaats van de optie Eén de optie Netwerk in te schakelen. Daardoor kunnen clients die meerdere proxyservers gebruiken om toegang tot het cluster te krijgen, hun TCP-verbindingen laten doorsturen naar dezelfde clusterhost.

    • De optie Netwerk geeft aan dat netwerktaakverdeling meerdere aanvragen van hetzelfde TCP/IP Klasse C-adresbereik moet doorsturen naar dezelfde clusterhost. Door in plaats van Eén-affiniteit Netwerk-affiniteit in te schakelen zorgt u ervoor dat clients die meerdere proxyservers gebruiken om toegang tot het cluster te krijgen, hun TCP-verbindingen laten doorsturen naar dezelfde clusterhost.

      Door van meerdere proxyservers op de site van de client gebruik te maken, lijken aanvragen van één enkele client van verschillende computers afkomstig te zijn. Ervan uitgaande dat alle proxyservers van de client zich binnen hetzelfde adresbereik bevinden, zorgt Netwerk-affiniteit ervoor dat clientsessies op de juiste wijze worden verwerkt. Als u deze functionaliteit niet nodig hebt, gebruikt u Eén-affiniteit voor optimale, afgewogen prestaties.

    Als uitbreiding op de opties Eén en Netwerk kunt u een time-outinstelling configureren om de clientaffiniteit te behouden wanneer de configuratie van een netwerktaakverdelingscluster wordt gewijzigd. Deze uitbreiding stelt clients tevens in staat de affiniteit met een clusterhost zelfs te behouden als er geen actieve, bestaande verbindingen vanaf de client naar de host zijn.

    Door Eén- of Netwerk-affiniteit in te schakelen zorgt u ervoor dat slechts één clusterhost alle verbindingen verwerkt die deel uitmaken van dezelfde clientsessie. Dit is van belang als de servertoepassing die op de clusterhost wordt uitgevoerd, een sessiestatus (zoals servercookies) tussen verbindingen bijhoudt.

    Dat leidt tot het verlies van een sessiestatus met back-end databases, waarbij tal van verschillende transacties plaatsvinden met veel verschillende computers. Wanneer de verbinding wordt beëindigd, wordt ook de sessiestatus beëindigd.

    Het uitschakelen van affiniteit maakt een betere taakverdeling mogelijk omdat daardoor meerdere verbindingen van dezelfde client gelijktijdig door verschillende clusterhosts kunnen worden verwerkt. Voor optimale, afgewogen prestaties moet u de clientaffiniteit uitschakelen (door de optie Geen te gebruiken), wanneer deze niet nodig is. Om er echter voor te zorgen dat netwerktaakverdeling IP-fragmenten op de juiste wijze kan verwerken, moet u niet de optie Geen gebruiken wanneer u UDP of Beide als protocolinstelling selecteert.

Belangrijk

Wanneer u netwerktaakverdeling gebruikt voor het verdelen van VPN-verkeer, moet u de poortregels configureren voor de poorten die het VPN-verkeer verwerken (TCP-poort 1723 voor PPTP/GRE en UDP-poort 500 voor IPSEC/L2TP) door ze in te stellen op Eén- of Netwerk-affiniteit.

  • De parameter Belasting is alleen geschikt voor de filtermodus Meervoudige host. U kunt deze parameter alleen configureren wanneer u het dialoogvenster voor de poortregels opent via Eigenschappen van host. (Deze parameter kan niet worden geconfigureerd wanneer u het dialoogvenster voor de poortregels opent via Eigenschappen van cluster.)

    Bij gebruik van de filtermodus Meervoudige host geeft deze parameter de relatieve hoeveelheid netwerktaakverdelingsverkeer aan die deze host moet verwerken voor de bijbehorende poortregel. Toegestane waarden variëren van 0 (nul) tot 100. Om te voorkomen dat een host netwerkverkeer verwerkt, stelt u de belasting in op 0 (nul). De daadwerkelijke fractie van verkeer die door elke host wordt verwerkt, wordt berekend als de lokale belasting gedeeld door de som van alle belastingen in het gehele cluster.

    U kunt voor elke host in het cluster verschillende belastingen opgeven met behulp van de parameter Belasting. U kunt aangeven dat alle hosts de netwerktaken gelijkelijk verdelen door gebruik te maken van de distributieparameter Gelijke belasting in plaats van de parameter Belasting.

  • De parameter Verwerkingsprioriteit is alleen geschikt voor de filtermodus Enkelvoudige host. U kunt deze parameter alleen configureren wanneer u het dialoogvenster voor de poortregels opent via Eigenschappen van host. (Deze parameter is niet beschikbaar wanneer u het dialoogvenster voor de poortregels opent via Eigenschappen van cluster.)

    Wanneer u gebruikmaakt van de filtermodus Enkelvoudige host, geeft de parameter Verwerkingsprioriteit de prioriteit van de lokale host aan bij het verwerken van het netwerkverkeer voor de bijbehorende poortregel. De host die voor deze regel de hoogste verwerkingsprioriteit (laagste numerieke waarde) van alle huidige leden in het cluster heeft, zal dan alle verkeer voor deze regel verwerken. Toegestane waarden variëren van 1, de hoogste prioriteit, tot het maximum aantal toegestane hosts (32). Deze waarde moet uniek zijn voor alle hosts in het cluster. Hoewel deze parameter wordt weergegeven in de lijst Gedefinieerde poortregels, configureert u deze parameter op het tabblad Hostparameters.

Hostparameters

  • De parameter Prioriteit (unieke host-id) geeft een unieke id voor elke host aan. De host met de laagste numerieke prioriteit van alle huidige leden van het cluster verwerkt al het netwerkverkeer van het cluster dat niet in een poortregel is opgenomen. U kunt deze prioriteiten negeren of een taakverdeling instellen voor specifieke poortbereiken door regels op te geven op het tabblad Poortregels.

    Als een nieuwe host wordt opgenomen in het cluster en de prioriteit van die host is in strijd met die van een andere host in het cluster, wordt de host niet als lid van het cluster geaccepteerd. De rest van het cluster blijft het verkeer gewoon verwerken. In het Windows-gebeurtenislogboek wordt een bericht opgenomen met een beschrijving van het probleem.

  • De parameter IP-adres geeft het unieke IP-adres van deze host aan, die wordt gebruikt voor netwerkverkeer dat niet aan het cluster gekoppeld is (zoals het opgeven van Telnet-toegang naar een specifieke host binnen het cluster). Het IP-adres moet worden ingevoerd in de standaardinternetnotatie met punten (bijvoorbeeld w.x.y.z). Met dit IP-adres worden alle hosts in het cluster afzonderlijk aangeduid en het IP-adres moet voor elke host uniek zijn. Het unieke IP-adres moet altijd als eerste in TCP/IP-eigenschappen worden ingevoerd.

    Netwerktaakverdeling verwijst alleen naar het unieke IP-adres wanneer er één enkele netwerkadapter wordt gebruikt voor het verwerken van zowel client-naar-cluster verkeer als ander netwerkverkeer dat specifiek voor het unieke IP-adres bestemd is. Netwerktaakverdeling zorgt ervoor dat alle verkeer naar het unieke IP-adres niet wordt beïnvloed door de huidige configuratie van netwerktaakverdeling. Dat geldt ook voor gevallen waarbij deze host wordt uitgevoerd als onderdeel van het cluster en netwerktaakverdeling is uitgeschakeld als gevolg van parameterfouten in het register.

Belangrijk

Zowel het unieke IP-adres als het IP-adres van het cluster moeten standaard in het dialoogvenster Eigenschappen voor Internet Protocol (TCP/IP) worden ingevoerd. Zorg ervoor dat de adressen op beide plaatsen hetzelfde zijn. Als u echter een netwerktaakverdelingscluster voor een VPN (Virtual Private Network) configureert, moet u niet het unieke IP-adres configureren. Op een VPN mag alleen het IP-adres van het cluster op elk van de clusterhosts aanwezig zijn. Het unieke IP-adres moet een statisch IP-adres zijn; het kan geen DHCP-adres zijn.

  • De parameter Subnetmasker geeft het subnetmasker aan voor het opgegeven IP-adres. Het masker wordt ingevoerd in de standaardinternetnotatie met punten (bijvoorbeeld 255.255.255.0).

  • De parameter Aanvankelijke status van host geeft aan of netwerktaakverdeling wordt gestart en of de host onmiddellijk in het cluster wordt opgenomen wanneer het besturingssysteem wordt gestart. U zou bijvoorbeeld andere services handmatig en in een bepaalde volgorde kunnen starten voordat netwerktaakverdeling wordt gestart. Met behulp van de Start- en Stop-opdrachten in de opdrachtregel van netwerktaakverdeling kunt u hosts opdracht geven zich dynamisch bij het cluster te voegen of dat dynamisch te verlaten. Als het selectievakje Opgeschorte status behouden na het opnieuw opstarten van de computer wordt ingeschakeld terwijl de host is afgesloten vanuit een opgeschorte status, blijft de host die status behouden wanneer Windows wordt gestart.


Inhoudsopgave