Wanneer er eenmaal een verbindingsprofiel op uw computer is geïnstalleerd, kunt u dat profiel starten om verbinding te maken met een extern netwerk.

Het minimaal vereiste groepslidmaatschap om deze procedure te voltooien, is Gebruikers.

In de volgende tabel worden diverse manieren beschreven waarop u een verbindingsbeheerprofiel kunt activeren.

Startmethode voor Verbindingsbeheerprofiel Beschrijving

Bureaubladpictogram

Beschikbaar als u tijdens de installatie hebt gekozen voor het maken van een pictogram.

Netwerkcentrumpictogram in systeemvak van de taakbalk

Klik met de rechtermuisknop op het pictogram (Network Center-pictogram) en klik vervolgens op Verbinding maken met. Alle beschikbare verbindingsprofielen staan in de lijst. Selecteer het gewenste profiel en klik vervolgens op Verbinding maken.

Optie Verbinding maken met in het menu Start

Klik op Start en klik vervolgens op Verbinding maken met. Alle beschikbare verbindingsbeheerprofielen staan in de lijst. Selecteer het gewenste profiel en klik op Verbinding maken.

Map Netwerkverbindingen

Alle beschikbare verbindingsprofielen staan in de lijst. Selecteer het gewenste profiel en klik op Verbinding maken.

Als u een Verbindingsbeheerprofiel start, wordt de hoofdaanmeldingspagina weergegeven. Veel instellingen kunnen vooraf worden geconfigureerd door de netwerkbeheerder. Welke instellingen u moet configureren, is afhankelijk van de netwerkconfiguratie.

Mogelijk heeft de netwerkbeheerder ter ondersteuning de volgende gegevens ter beschikking gesteld:

  • Ondersteuningsinformatie. Deze wordt direct onder het selectievakje Wachtwoord opslaan weergegeven en boven Verbindingsstatus. Vaak zal dit een telefoonnummer zijn dat u kunt bellen voor instructies om verbinding met het netwerk te maken.

  • Help van Verbindingsbeheer. Mogelijk verstrekt de beheerder u een aangepast Help-bestand met organisatiespecifieke informatie die wordt weergegeven wanneer u klikt op Help op de hoofdaanmeldingspagina.

Als u verder nog hulp nodig hebt, kunt u contact opnemen met de netwerkbeheerder.

Aan de hand van de volgende procedure wordt beschreven hoe een doorsneeverbinding wordt geconfigureerd. De details zijn afhankelijk van uw netwerkconfiguratie.

Verbinding maken met een typisch Verbindingsbeheerprofiel
  1. Geef in het hoofdaanmeldingsvenster uw gebruikersnaam, wachtwoord en domein op bij Gebruikersnaam, Wachtwoord en Aanmeldingsdomein.

  2. Klik op Eigenschappen.

  3. Controleer of op het tabblad Algemeen het juiste telefoonnummer wordt weergegeven. Als er geen telefoonnummer wordt weergegeven, klikt u op de eerste knop Telefoonlijst, selecteert u een telefoonnummer in de lijst en klikt u vervolgens op OK.

  4. Als het nummer niet wordt weergegeven met de correcte notatie, zodat het niet kan worden gebeld, klikt u op Kiesregels om te controleren of uw locatie correct is ingesteld en om de regels die van toepassing zijn op uw locatie, te verifiëren of te configureren.

  5. Als het tabblad Internetaanmelding aanwezig is, klikt u hierop. Als dit tabblad aanwezig is, moet u de verbinding met het externe netwerk tot stand brengen via een netwerk van een andere leverancier, bijvoorbeeld een internetprovider. Zo is het mogelijk dat u voor uw internetprovider andere referenties moet gebruiken dan voor het externe netwerk waarmee u verbinding probeert te maken.

    Als het tabblad Internetaanmelding niet aanwezig is, worden de gebruikersnaam en het wachtwoord van de hoofdaanmeldingspagina gebruikt als referentie.

  6. Geef op het tabblad Opties aan hoe vaak het Verbindingsbeheerprofiel moet proberen verbinding te maken alvorens een foutmelding weer te geven.

  7. Op het tabblad Geavanceerd kunt u opties voor Internetverbinding delen (ICS) configureren voor deze verbinding. Mogelijk heeft uw netwerk specifieke vereisten met betrekking tot Internetverbinding delen. Raadpleeg de netwerkbeheerder.

  8. Als u de kieslocatie of de instellingen voor kiesregels hebt gewijzigd, kunt u die configuratie koppelen aan een naam die wordt weergegeven boven aan de hoofdaanmeldingspagina van de verbinding. U kunt binnen één Verbindingsbeheerprofiel gebruikmaken van meerdere kieslocaties. U kunt bijvoorbeeld een bepaalde configuratie maken voor thuis en een andere voor het kantoor. Op het tabblad Algemeen onder aan de pagina kunt u de naam aangeven die moet worden gebruikt voor het opslaan van de configuratie van een kieslocatie.

  9. Klik op OK om het dialoogvenster Verbindingseigenschappen te sluiten.

  10. Klik op Verbinding maken om de verbinding tot stand te brengen.

Aanvullende naslaginformatie