Als u een programma externe beschikbaar wilt maken voor gebruiker via RemoteApp-beheer, moet u het programma toevoegen aan de lijst RemoteApp-programma's.

U kunt deze procedure alleen uitvoeren als u op de Extern bureaublad-sessiehostserver die u wilt configureren, minimaal lid bent van de lokale groep Administrators of over gelijkwaardige rechten beschikt. Bekijk de details over het gebruik van de juiste accounts en groeplidmaatschappen op https://go.microsoft.com/fwlink/?LinkId=83477.

Een programma toevoegen aan de lijst RemoteApp-programma's
  1. Open RemoteApp-beheer op de Extern bureaublad-sessiehostserver. U opent RemoteApp-beheer als volgt: klik op Start, ga naar Systeembeheer, ga naar Extern bureaublad-services en klik vervolgens op RemoteApp-beheer.

  2. Klik op RemoteApp-programma's toevoegen in het deelvenster Acties.

  3. Klik op de pagina De wizard RemoteApp op Volgende.

  4. Schakel op de pagina Kies programma's die u aan de lijst met RemoteApp-programma's wilt toevoegen het selectievakje in naast elk programma dat u wilt toevoegen aan de lijst met RemoteApp-programma's. U kunt meerdere programma's selecteren.

    Opmerking

    De programma's die op de pagina Kies programma's die u aan de lijst met RemoteApp-programma's wilt toevoegen worden weergegeven, zijn de programma's die aanwezig zijn in het menu Start voor alle gebruikers op de Extern bureaublad-sessiehost-server. Als het programma dat u aan de lijst RemoteApp-programma's wilt toevoegen niet in de lijst staat, klikt u op Bladeren en geeft u de locatie op van het EXE-bestand van het programma.

  5. Als u de eigenschappen van een RemoteApp-programma wilt wijzigen, klikt u met de rechtermuisknop op de programmanaam en vervolgens op Eigenschappen. U kunt het volgende configureren:

    • De programmanaam die voor gebruikers wordt weergegeven. Als u de naam wilt wijzigen, typt u een nieuwe naam in het vak Naam RemoteApp-programma.

    • Het pad van het uitvoerbare bestand van het programma. Als u het pad wilt wijzigen, typt u het nieuwe pad in het vak Locatie of klikt u op Bladeren om het EXE-bestand te zoeken.

      Opmerking

      U kunt systeemomgevingsvariabelen gebruiken in de padnaam. U kunt bijvoorbeeld het expliciete pad van de Windows-map (zoals C:\Windows) vervangen door %windir%. U kunt geen omgevingsvariabelen per gebruiker gebruiken.

    • De alias voor het RemoteApp-programma. De alias is een unieke id voor het programma. De standaardwaarde is de bestandnaam van het programma (zonder de extensie). We raden u aan deze naam niet te wijzigen.

    • Of het programma beschikbaar is via RAD-webtoegang. De instelling RemoteApp-programma is beschikbaar via RD-webtoegang is standaard ingeschakeld. Schakel het selectievakje in of uit om de instelling te wijzigen.

    • Of opdrachtregelargumenten zijn toegestaan, niet zijn toegestaan of dat altijd dezelfde opdrachtregelargumenten moeten worden gebruikt.

    • Het programmapictogram dat wordt gebruikt. Klik op Pictogram wijzigen om het pictogram te wijzigen.

    • De domeingebruikers en domeingroepen die het pictogram van het programma kunnen zien wanneer het programma beschikbaar wordt gemaakt met behulp van RAD-webtoegang. Klik op het tabblad Gebruikerstoewijzing om de domeingebruikers en domeingroepen op te geven. Zie Domeingebruikers en domeingroepen aan een RemoteApp-programma's toewijzen voor meer informatie.

  6. Als u klaar bent met het configureren van de eigenschappen van het programma, klikt u op OK en vervolgens op Volgende.

  7. Controleer de instellingen op de pagina Instellingen controleren en klik op Voltooien.

    De programma's die u hebt geselecteerd, moeten nu worden weergegeven in de lijst RemoteApp-programma's.

Aanvullende naslaginformatie


Inhoudsopgave