Standaard gebruikt elk systeem zijn eigen lokale DTC-transactiebeheer (Distributed Transaction Coordinator) voor het initiëren en coördineren van transacties. U kunt uw computer echter zo configureren dat deze het DTC-transactiebeheer van een ander systeem gebruikt als standaardtransactiecoördinator. Het DTC-transactiebeheer op het opgegeven systeem wordt gebruikt als transactiecoördinator wanneer een client op het lokale systeem een DTC-transactie start en deze client niet expliciet een transactiecoördinator opgeeft. De standaardtransactiecoördinator coördineert alle transacties die worden geïnitieerd door COM+ of een andere client die transacties gebruikt. De standaardtransactiecoördinator fungeert ook als de transactiecoördinator voor alle bronnenbeheerders op het lokale systeem die voor een DTC-transactie zijn aangesteld.

Het systeem dat u als standaardtransactiecoördinator selecteert, moet betrouwbaar zijn. Ook de netwerkverbinding met het systeem van de standaardtransactiecoördinator moet betrouwbaar zijn. Anders wordt door het opgeven van een standaardtransactiecoördinator de beschikbaarheid van de DTC op uw lokale systeem mogelijk verminderd.

Als u besluit om een externe standaardtransactiecoördinator te gebruiken, moeten zowel uw computer als de externe transactiecoördinator zo worden geconfigureerd dat ze DTC-netwerktoegang toestaan. Zie DTC-beveiliging configureren voor informatie over het toestaan van DTC-netwerktoegang.

Als u deze procedure wilt uitvoeren, moet u minimaal lid zijn van de groep Administrators of een vergelijkbare groep. Bekijk de details onder 'Aanvullende overwegingen' in dit onderwerp.

Een extern systeem opgeven als standaardtransactiecoördinator
  1. Open Component Services.

  2. Klik in de module Component Services met de rechtermuisknop op de computer waarvan u de transactiecoördinatorinstellingen wilt wijzigen (bijvoorbeeld Deze computer) en klik vervolgens op Eigenschappen.

  3. Klik in het dialoogvenster met eigenschappen voor de computer op het tabblad MSDTC.

  4. Schakel het selectievakje Lokale coördinator gebruiken uit.

  5. Typ de naam van het externe systeem in het vak Hostnaam van externe coördinator. Als u de exacte naam niet weet, klikt u op Selecteren om een lijst met alle computers in het netwerk weer te geven en selecteert u de gewenste computer in de lijst.

  6. Klik op OK.

Aanvullende overwegingen

  • Component Services maakt geen deel meer uit van Systeembeheer. Als u Component Services wilt openen, klikt u op Start. Typ dcomcnfg in het zoekvak en druk op ENTER.

  • Als u de standaardtransactiecoördinator wilt configureren, moet u beheerdersreferenties hebben op zowel het lokale systeem als het systeem dat u opgeeft als standaardcoördinator. Hierdoor kan het lokale DTC-systeem de gewenste gegevens ophalen uit het systeemregister op het systeem van de standaardtransactiecoördinator.

Het lokale systeem opgeven als standaardtransactiecoördinator
  1. Open Component Services.

  2. Klik in de consolestructuur met de rechtermuisknop op de computer die u als standaardtransactiecoördinator wilt opgeven en klik vervolgens op Eigenschappen.

  3. Klik in het dialoogvenster met eigenschappen voor de computer op het tabblad MSDTC.

  4. Schakel het selectievakje Lokale coördinator gebruiken in.

  5. Klik op OK.

Aanvullende overwegingen

  • Component Services maakt geen deel meer uit van Systeembeheer. Als u Component Services wilt openen, klikt u op Start. Typ dcomcnfg in het zoekvak en druk op ENTER.

  • Als u de standaardtransactiecoördinator wilt configureren, moet u beheerdersreferenties hebben op zowel het lokale systeem als het systeem dat u opgeeft als standaardcoördinator. Hierdoor kan het lokale DTC-systeem de gewenste gegevens ophalen uit het systeemregister op het systeem van de standaardtransactiecoördinator.

Aanvullende naslaginformatie


Inhoudsopgave