Onderdeel | Details |
---|---|
Naam van trigger |
Hier kunt u de naam van de nieuwe trigger typen. |
Wachtrij voor gebruikers |
Hiermee koppelt u de nieuwe trigger aan een door de gebruiker gedefinieerde wachtrij. |
Padnaam van wachtrij |
Hier kunt u de padnaam van de door de gebruiker gedefinieerde wachtrij typen waaraan de trigger zal worden gekoppeld. U geeft deze padnaam op met de syntaxis computernaam\wachtrijnaam of .\wachtrijnaam voor de lokale computer. (Gebruik geen indelingsnamen.) |
Wachtrij voor computerlogboek |
Hiermee wordt de nieuwe trigger gekoppeld aan de automatisch gegenereerde wachtrij voor het computerlogboek op de lokale computer. |
Wachtrij voor onbestelbare berichten van computer |
Hiermee wordt de nieuwe trigger gekoppeld aan de automatisch gegenereerde wachtrij voor onbestelbare berichten op de lokale computer. |
Wachtrij voor onbestelbare transactieberichten van computer |
Hiermee wordt de nieuwe trigger gekoppeld aan de automatisch gegenereerde wachtrij voor onbestelbare transactieberichten op de lokale computer. |
Inspecteren |
Hiermee geeft u aan dat de trigger berichten moet verwerken door ze in de gecontroleerde wachtrij te inspecteren. |
Ophalen |
Hiermee geeft u aan dat de trigger berichten moet verwerken door ze op te halen uit de gecontroleerde wachtrij. |
Transactioneel ophalen |
Hiermee geeft u aan dat de trigger berichten moet verwerken door ze als transactieberichten op te halen uit de gecontroleerde wachtrij. |
Ingeschakeld |
Hiermee configureert u de nieuwe trigger als ingeschakeld. Als u dit selectievakje uitschakelt, wordt de trigger uitgeschakeld. |
Met serienummer |
Hiermee geeft u aan dat de nieuwe trigger serieel moet werken. Een dergelijke trigger test bij elk bericht de voorwaarden van alle regels die aan de trigger zijn gekoppeld en voert alle toepasselijke acties uit voordat het volgende bericht wordt verwerkt. |