Ldifde

Hiermee kunt u directoryobjecten maken, wijzigen en verwijderen. U kunt ldifde ook gebruiken om het schema uit te breiden, gebruikers- en groepsgegevens naar andere toepassingen of services te exporteren en AD LDS (Active Directory Lightweight Directory Services) te vullen met gegevens uit andere directoryservices.

Syntaxis

ldifde [-i] [-f Bestandsnaam] [-s Servernaam] [-c Tekenreeks1 Tekenreeks2] [-v] [-j Pad] [-t Poortnummer] [-d Basis-DN] [-r LDAP-filter] [-p Bereik] [-l LDAP-kenmerkenlijst] [-o LDAP-kenmerkenlijst] [-g] [-m] [-n] [-k] [-a DN-naamGebruiker Wachtwoord] [-b Gebruikersnaam Domein Wachtwoord] [-?]

Parameters

-i
Hiermee geeft u de importmodus op. Als u geen importmodus opgeeft, wordt de exportmodus als standaardmodus gebruikt.

-f Bestandsnaam
Hiermee geeft u de naam op van het import- of exportbestand.

-s Servernaam
Hiermee geeft u de computer op waarop de import- of exportbewerking moet worden uitgevoerd. Standaard wordt ldifde uitgevoerd op de computer waarop ldifde is geïnstalleerd.

-c Tekenreeks1 Tekenreeks2
Hiermee vervangt u String1 overal door String2. Deze methode wordt meestal gebruikt wanneer u gegevens van een domein importeert in een ander domein en de DN-naam van het exportdomein (String1) moet worden vervangen door de DN-naam van het importdomein (String2).

-v
Hiermee stelt u de uitgebreide (verbose) modus in.

-j Pad
Hiermee stelt u de locatie van het logboekbestand in. De standaardwaarde is het huidige pad.

-t Poortnummer
Hiermee geeft u een LDAP-poortnummer (Lightweight Directory Access Protocol) op. De standaard LDAP-poort is 389. De poort van de globale catalogus is 3268.

-d Basis-DN
Hiermee stelt u de DN-naam (Distinguished Name) in van de zoekbasis voor gegevensexport.

-r LDAP-filter
Hiermee maakt u een LDAP-zoekfilter voor gegevensexport. U kunt bijvoorbeeld het volgende filter gebruiken om alle gebruikers met een bepaalde achternaam te exporteren: -r (and(objectClass=Gebruiker)(sn=Achternaam))

-p Bereik
Hiermee stelt u het zoekbereik in. Opties voor het zoekbereik zijn Base, OneLevel en SubTree.

-l LDAP-kenmerkenlijst
Hiermee stelt u de lijst met kenmerken in die moeten worden geretourneerd als resultaat van een exportquery. Als u deze parameter weglaat, worden alle kenmerken als resultaat gegeven.

-o LDAP-kenmerkenlijst
Hiermee stelt u de lijst met kenmerken in die moeten worden weggelaten uit het resultaat van een exportquery. U gebruikt deze methode meestal als u objecten uit AD DS (Active Directory Domain Services) exporteert en deze vervolgens importeert in een andere LDAP-directory. Als kenmerken niet worden ondersteund door een andere directory, kunt u deze optie gebruiken om die kenmerken weg te laten uit de lijst met resultaten.

-g
Hiermee worden gepagineerde zoekbewerkingen achterwege gelaten.

-m
Hiermee worden kenmerken weggelaten die niet kunnen worden geschreven, zoals de kenmerken ObjectGUID en objectSID.

-n
Hiermee wordt de export van binaire waarden achterwege gelaten.

-k
Hiermee worden fouten tijdens de importbewerking genegeerd en wordt de verwerking voortgezet. De volgende lijst geeft een overzicht van alle genegeerde fouten:

  • Object is al lid van de groep.

  • Schending van objectklasse (dat wil zeggen dat de opgegeven objectklasse niet bestaat) als het object dat wordt geïmporteerd, geen andere kenmerken heeft.

  • Object bestaat al.

  • Beperkingsfout.

  • Kenmerk of waarde bestaat al.

  • Object onbekend.

-a DN-naamGebruiker Wachtwoord
Hiermee geeft u aan dat de opdracht moet worden uitgevoerd met de opgegeven UserDistinguishedName en het Password. Standaard wordt de opdracht uitgevoerd met de referenties van de gebruiker die op dat moment is aangemeld bij het netwerk. Deze optie kan niet met de optie -b worden gebruikt.

-b Gebruikersnaam Domein Wachtwoord
Hiermee geeft u aan dat de opdracht moet worden uitgevoerd met de opgegeven waarden voor UserName Domain Password. Standaard wordt de opdracht uitgevoerd met de referenties van de gebruiker die op dat moment is aangemeld bij het netwerk. Deze optie kan niet met de optie -a worden gebruikt.

-?
Hiermee wordt het opdrachtmenu weergegeven.

Opmerkingen

  • Met de parameter -c kunt u de constanten #schemaNamingContext en #configurationNamingContext gebruiken in plaats van de DN-namen van de schema- en configuratiemappartities.

  • Als u het importbestand maakt dat u wilt gebruiken bij de opdracht ldifde, voert u een waarde in voor changeType om het type wijzigingen aan te geven dat het importbestand zal bevatten. De volgende waarden zijn beschikbaar voor changeType:

    Waarde Beschrijving

    add

    Hiermee geeft u op dat de nieuwe inhoud is opgenomen in het importbestand.

    modify

    Hiermee geeft u op dat bestaande inhoud in het importbestand is gewijzigd.

    delete

    Hiermee geeft u op dat inhoud in het importbestand is verwijderd.

In het volgende voorbeeld wordt de waarde add gebruikt bij het LDIF-importbestand (LDAP Data Interchange Format):

DN: CN=Voorbeeldgebruiker,DC=Domeinnaam

changetype: add

CN: Voorbeeldgebruiker

description: Bestandsbeschrijving

objectClass: Gebruiker

userPrincipalName: Voorbeeldgebruiker

Voorbeelden

Typ het volgende als u alleen de DN-naam, de algemene naam, de voornaam, de achternaam en het telefoonnummer van de geretourneerde objecten wilt ophalen:

-l DN-naam, CN, Voornaam, SN, Telefoon

Typ het volgende als u de GUID (Globally Unique IDentifier) voor een object wilt weglaten:

-o GemaaktOp, GewijzigdOp, object-GUID

Verklaring van de opmaak

Opmaak Betekenis

Cursief

Informatie die u opgeeft

Bold

Elementen die u precies typt zoals ze worden weergegeven

Weglatingsteken (...)

Een parameter die meerdere malen kan worden herhaald op een opdrachtregel

Tussen vierkante haakjes ([])

Optionele items

Tussen accolades ({}), keuzes gescheiden door sluisteken (|). Voorbeeld: {even|oneven}

Een set opties waaruit u er slechts een kunt kiezen

Lettertype Courier

Code of programma-uitvoer

Aanvullende naslaginformatie


Inhoudsopgave