Met de functiepagina SMTP-e-mail kunt u de levering configureren van e-mail van toepassingen die de System.Net.Mail-API gebruiken. U kunt het e-mailadres van de afzender in uitgaande e-mail configureren en kunt beslissen om e-mail onmiddellijk bij een online-SMTP-server af te leveren of e-mail op te slaan op schijf, vanwaar deze kan worden opgehaald voor levering op een later moment.

Lijst met elementen van de gebruikersinterface

In de volgende tabellen worden de elementen van de gebruikersinterface beschreven die beschikbaar zijn op de functiepagina en in het deelvenster Acties.

Elementen op de functiepagina

ElementnaamBeschrijving

E-mailadres

Hiermee stelt u het e-mailadres in vanwaar e-mailberichten worden verzonden.

E-mail bezorgen bij SMTP-server

Hiermee configureert u System.Net.Mail zodanig dat e-mailberichten rechtstreeks bij een SMTP-server worden afgeleverd.

SMTP-server

Hiermee definieert u de unieke naam van de SMTP-server.

Localhost gebruiken

Hiermee stelt u de naam van de SMTP-server in op LocalHost. Als u de naam instelt op LocalHost, betekent dit dat System.Net.Mail e-mail naar de SMTP-server op de lokale computer verzendt.

Poort

Hiermee stelt u de TCP-poort in die System.Net.Mail gebruikt om verbinding te maken met de doel-SMTP-server. Poort 25 is standaard de TCP-poort voor SMTP, en is de standaardinstelling én de aanbevolen instelling.

Verificatie-instellingen

Hiermee geeft u de verificatiemodus en referenties op als deze nodig zijn voor de SMTP-server.

Niet vereist

Als u deze optie inschakelt, hoeft de gebruiker geen gebruikersnaam of wachtwoord op te geven om verbinding te maken met de SMTP-server.

Windows

Als u deze optie inschakelt, wordt de identiteit van de toepassing gebruikt. Gebruik deze optie als u een smart host instelt om berichten in uw netwerk door te geven of als u een server instelt om e-mail te ontvangen van interne sites, zoals in een bedrijfsintranet.

Referenties opgeven

Als u deze optie inschakelt, zijn een geldige gebruikersnaam en een geldig wachtwoord vereist. Referenties worden over het netwerk verzonden als niet-gecodeerde tekst. Klik op Instellen om referenties op te geven. Typ de geldige gebruikersnaam in het tekstvak Gebruikersnaam en typ het geldige wachtwoord in het tekstvak Wachtwoord. Typ het wachtwoord opnieuw in het vak Bevestig het wachtwoord en klik op OK.

E-mail opslaan in directory voor ophalen

Hiermee configureert u System.Net.Mail zodanig dat e-mailberichten worden opgeslagen op een bestandslocatie op schijf voor latere levering door een toepassing, zoals een ASP.NET-toepassing, of door een gebruiker, zoals een beheerder.

Elementen in het deelvenster Acties

ElementnaamBeschrijving

Toepassen

Hiermee worden de wijzigingen opgeslagen die u hebt aangebracht op de functiepagina.

Annuleren

Hiermee worden de wijzigingen geannuleerd die u hebt aangebracht op de functiepagina.

Zie ook


Inhoudsopgave