In de dialoogvensters Toepassing toevoegen en Toepassing bewerken kunt u een toepassing toevoegen aan een site of een bestaande toepassing bewerken. Een toepassing is een groep bestanden die inhoud of diensten levert via protocollen, zoals HTTP. Een toepassing behoort niet alleen tot een site, maar ook tot een groep van toepassingen die de toepassing isoleert van toepassingen in andere groepen van toepassingen op de server. Wanneer u een toepassing maakt in IIS, wordt het pad naar de toepassing onderdeel van de URL van de site. U wijst een map toe als de hoofdmap, of het beginpunt, van de toepassing en geeft eigenschappen op die specifiek gelden voor die toepassing.

Lijst met elementen van de gebruikersinterface

ElementnaamBeschrijving

Sitenaam

Hier wordt de naam weergegeven van de site die de toepassing zal bevatten.

Pad

Hier wordt het pad van de toepassing weergegeven. Als u een toepassing maakt op siteniveau, wordt in dit vak / weergegeven. Als u een toepassing maakt binnen een andere toepassing, wordt in dit vak het pad weergegeven naar de bestaande toepassing die de nieuwe toepassing zal bevatten, bijvoorbeeld /mijnToep.

Alias

Typ hier een naam die clients kunnen gebruiken om toegang te krijgen tot de inhoud van een webbrowser. Als het adres van uw site bijvoorbeeld http://www.contoso.com/ is en u voor deze site een toepassing maakt met de naam /marketing, hebben gebruikers vanuit hun browser toegang tot de toepassing door http://www.contoso.com/marketing/ te typen.

Groep van toepassingen

Hier wordt de geselecteerde groep van toepassingen voor de toepassing weergegeven.

Selecteren

Hiermee opent u het dialoogvenster Groep van toepassingen selecteren waarin u de groep van toepassingen kunt selecteren waarin de toepassing wordt uitgevoerd.

Fysiek pad

Typ hier het fysieke pad naar de locatie waar de inhoud van de toepassing is opgeslagen of navigeer naar dit pad. De inhoud kan op de lokale computer staan of afkomstig zijn van een externe share. Als de inhoud is opgeslagen op de lokale computer, typt u het fysieke pad, bijvoorbeeld C:\Inhoud. Als de inhoud is opgeslagen op een externe share, typt u het UNC-pad, bijvoorbeeld \\Server\Share. Klik optioneel op Verbinden als om referenties op te geven voor een account die is geautoriseerd voor toegang tot de inhoud in het fysieke pad.

Hiermee opent u het dialoogvenster Bladeren naar map waarin u de fysieke locatie van de inhoud van de toepassing kunt selecteren.

Verbinden als

Hiermee opent u het dialoogvenster Verbinden als waarin u kunt aangeven hoe verbinding moet worden gemaakt met het pad dat u hebt opgegeven in het vak Fysiek pad. Standaard is de optie Gebruiker van toepassing (Pass Through-verificatie) geselecteerd.

Instellingen testen

Hiermee opent u het dialoogvenster Instellingen testen waarin u een lijst met testresultaten kunt bekijken om te controleren of de padinstellingen geldig zijn.

Zie ook


Inhoudsopgave